ECLI:NL:HR:2023:1725

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
21/04106
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over profijtontneming en betalingsverplichting in drugszaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Het beroep in cassatie was ingesteld door de betrokkene, die werd bijgestaan door advocaat R.J. Baumgardt. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, voortvloeiend uit de verkoop van cocaïne, GHB en Xtc-pillen, alsook het witwassen van auto’s. De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak, met uitzondering van de hoogte van de aan de staat te betalen betalingsverplichting.

De advocaat-generaal D.J.C. Aben had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het te betalen bedrag. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 30.954 naar € 27.860. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar het beroep voor het overige verworpen.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in cassatieprocedures en de gevolgen daarvan voor de hoogte van de betalingsverplichtingen in zaken van profijtontneming.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04106 P
Datum12 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 september 2021, nummer 20-002411-16, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene ] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboorteplaats] 1984,
hierna: de betrokkene.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het aan de staat te betalen bedrag, tot vermindering daarvan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 30.954.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 27.860 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 december 2023.