ECLI:NL:HR:2023:1696

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
22/00223
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn bij verstekmededeling en rijden zonder rijbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 december 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een verdachte die is aangeklaagd voor doorrijden na een ongeval en rijden zonder rijbewijs, in strijd met de artikelen 7.1.a en 107.1 van de Wegenverkeerswet 1994. De Hoge Raad behandelt de vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat K.T. Kan cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden, omdat niet is gebleken dat binnen een jaar na de uitspraak van het hof een verstekmededeling is betekend. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere rechtspraak, waarin is vastgesteld dat het openbaar ministerie bij de betekening van een verstekmededeling de nodige voortvarendheid moet betrachten. In dit geval is er geen bewijs dat de verstekmededeling tijdig is betekend, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, maar bevestigt dat de overschrijding van de redelijke termijn is vastgesteld.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de verplichting van het openbaar ministerie om tijdig te handelen bij de betekening van verstekmededelingen. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, samen met de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00223
Datum5 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 12 april 2010, nummer 22-003651-09, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K.T. Kan, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat na de bij verstek gewezen uitspraak van het hof de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden.
2.2
Van overschrijding van de redelijke termijn kan sprake zijn als op grond van artikel 366 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een verstekmededeling moet worden betekend (uitgereikt) en het openbaar ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht.
Van zo’n vertraging is in elk geval geen sprake:
a. als de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak geldig is betekend
1. hetzij aan de verdachte in persoon,
2. hetzij op de wijze als is voorzien in artikel 588 lid 2 of lid 3 (oud) Sv of artikel 36e lid 2 of lid 3 Sv. Dan komt een vertraging die na de betekening is opgetreden, immers voor rekening van de verdachte omdat er redelijkerwijs van kan worden uitgegaan dat hij door die betekening op de hoogte is geraakt van de uitspraak.
b. als de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak geldig is betekend op de wijze als is voorzien in artikel 588 lid 1 onder b sub 3º (oud) Sv of artikel 36e lid 2 onder b Sv (uitreiking aan de griffie dan wel aan de autoriteit van welke zij is uitgegaan om reden dat de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is) en bovendien blijkt dat het openbaar ministerie vervolgens - naast de plaatsing van de verdachte in het opsporingsregister - minimaal eenmaal per jaar heeft geprobeerd de verstekmededeling alsnog te betekenen hetzij aan de verdachte in persoon hetzij overeenkomstig het bepaalde in artikel 588 lid 2 of lid 3 (oud) Sv of artikel 36e lid 2 of lid 3 Sv (vgl. HR 17 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.19).
2.3
Het cassatiemiddel klaagt terecht dat niet blijkt dat binnen een jaar na de uitspraak van het arrest van het hof een verstekmededeling is betekend. In het licht van de opgelegde twee weken hechtenis, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 december 2023.