Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
12 december 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 december 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 februari 2022. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, geboren in 1984. De betrokkene heeft beroep ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat R. Zilver uit Utrecht, die cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad heeft de beslissing genomen om het beroep te verwerpen.
De zaak betreft ook een aanhoudingsverzoek dat door de raadsvrouw van de betrokkene was gedaan wegens een positieve coronatest van de zoon van de betrokkene, maar dit verzoek werd door het hof afgewezen op basis van een belangenafweging. Daarnaast zijn er vragen gerezen over de aftrek van investeringskosten en de redelijke termijn in feitelijke aanleg, waarbij de Hoge Raad zich afvroeg of het hof volstond met een vermindering van de betalingsverplichting met € 5.000 bij een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 109.483.