Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
28 november 2023.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, waarbij de verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling van een politieagent. De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte, geboren in 1999, heeft met zijn auto geprobeerd te ontsnappen terwijl een agent hem door het open bestuurdersraam vastpakte. Tijdens deze poging heeft de verdachte de agent enkele meters meegesleurd, waardoor de agent ten val kwam. De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld, waarbij de advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Het beroep in cassatie is ingesteld meer dan twee jaar geleden, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn in het licht van de opgelegde gevangenisstraf van vier maanden niet leidt tot verdere rechtsgevolgen. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen.