ECLI:NL:HR:2023:1652

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
21/04005
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging na overlijden verdachte in drugszaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de uitvoer van 143 kilo MDMA naar Australië en het opzettelijk aanwezig hebben van 460 gram amfetamine, beide in strijd met de Opiumwet. De advocaat van de verdachte, M. Kuipers, heeft cassatiemiddelen voorgesteld, maar de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep en tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.

Het proces heeft een belangrijke wending genomen toen bleek dat de verdachte op 22 november 2022 was overleden. Dit is bevestigd door een gewaarmerkt afschrift van de akte van de burgerlijke stand. Op basis van artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht is het recht tot strafvordering vervallen, wat betekent dat het openbaar ministerie niet meer kan vervolgen. De Hoge Raad heeft daarom de eerdere uitspraken van het gerechtshof en de rechtbank vernietigd en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging.

Deze uitspraak benadrukt de juridische implicaties van het overlijden van een verdachte in strafzaken en de gevolgen voor de vervolging door het openbaar ministerie. De Hoge Raad heeft hiermee een duidelijke lijn getrokken over de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in gevallen waarin de verdachte is overleden.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04005
Datum28 november 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 13 september 2021, nummer 20-004021-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Kuipers, advocaat te Arnhem, bij schriftuur en aanvullende schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. Het eerste cassatiemiddel is schriftelijk toegelicht.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft bij conclusie van 12 september 2023 geconcludeerd tot verwerping van het beroep en bij conclusie van 7 november 2023 aanvullend geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch en van het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 10 december 2019 en tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging.

2.Overlijden van de verdachte

Volgens een aan de Hoge Raad overgelegd, door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] gewaarmerkt afschrift van een akte van de burgerlijke stand van die gemeente is de verdachte op 22 november 2022 overleden.
Daarom is op grond van artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht in deze zaak het recht tot strafvordering vervallen.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof en de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 10 december 2019;
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 november 2023.