Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het vijfde cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
28 november 2023.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, gedateerd 16 maart 2022, in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1990. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaten J. Kuijper en D.W.E. Sternfeld cassatiemiddelen hebben voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar enkel met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en heeft verzocht om vermindering naar de gebruikelijke maatstaf. De raadslieden van de verdachte hebben hierop schriftelijk gereageerd.
De Hoge Raad heeft het vijfde cassatiemiddel beoordeeld, dat stelt dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden. De Hoge Raad heeft dit cassatiemiddel gegrond verklaard, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Bij de beoordeling van de overige cassatiemiddelen heeft de Hoge Raad vastgesteld dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering hoeven geven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd naar elf maanden en drie weken, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Het beroep is voor het overige verworpen.