Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde opzetheling, maar wel veroordeeld moet worden voor schuldheling. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ook dient te worden vrijgesproken van de schuldheling. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat niet gesteld kan worden dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de zitmaaier door misdrijf verkregen was. Volgens de raadsman heeft verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld en is door hem voldoende onderzoek verricht alvorens hij tot de koop van de zitmaaier is overgegaan.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Bij schuldheling moet uit de bewijsmiddelen kunnen worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van het goed redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf was verkregen. In dit verband is van belang dat de omstandigheden waaronder een goed wordt verkregen een verplichting kunnen doen ontstaan tot nader onderzoek naar de herkomst van dat goed. Als de verdachte in ernstige mate tekort is geschoten in een voor hem geldende onderzoeksplicht, is sprake van de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke of grove onvoorzichtigheid die maakt dat geconcludeerd kan worden dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het goed door misdrijf is verkregen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij de zitmaaier van onbekenden op een vrije markt heeft gekocht, nadat hij foto’s van de zitmaaier op de telefoon van de verkopers had bekeken en dat hij €900,- voor de zitmaaier heeft betaald. Hij zou de zitmaaier contant hebben afgerekend en van de aankoop geen bon hebben ontvangen. Verdachte heeft daarbij ook verklaard dat hij weet dat de waarde van een dergelijke tweedehands zitmaaier hoger ligt, te weten rond de €1300,- à €1400,-.
Gelet op de bijzondere omstandigheden waaronder verdachte de zitmaaier volgens zijn verklaring heeft gekocht – verdachte kocht op een vrije markt een kostbare maaier van een hem onbekende persoon die geen bon gaf en de maaier voor een betrekkelijk laag bedrag aanbood –, is het hof van oordeel dat op de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de grasmaaier de plicht rustte om onderzoek te verrichten naar de herkomst daarvan. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij in gereedschap handelt. Ook betrekt het hof daarbij dat hij al eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Hoewel de door verdachte naar zijn zeggen betaalde prijs niet ontzettend laag was, was deze wel substantieel lager dan de marktwaarde zoals hij die ook zelf inschatte. Van verdachte mocht op grond van het voorgaande verwacht worden dat hij inzag dat hij onderzoek moest doen naar de herkomst van het door hem op de vrije markt aan te schaffen goed.
Het hof acht de verklaring van verdachte dat hij ook daadwerkelijk onderzoek heeft verricht naar de herkomst van de zitmaaier ongeloofwaardig, nu verdachte eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verklaard dat hij de zitmaaier op stopheling.nl heeft nagetrokken. Het hof leidt uit de inhoud van het dossier af dat door verdachte juist geen onderzoek is verricht en dat verdachte dus is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht.
Derhalve is naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte destijds redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de zitmaaier een door misdrijf verkregen goed betrof.
Het hof verwerpt het verweer.”