ECLI:NL:HR:2023:1609

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
22/02772
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep van ontbonden vennootschap onder firma in beslag op auto in strafrechtelijk onderzoek

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van een vennootschap onder firma (V.O.F.) die is ontbonden. De Hoge Raad behandelt een klacht van de klaagster, die in cassatie is gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klaagschrift, dat betrekking had op de inbeslagname van een auto in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar twee vennoten van de V.O.F. De auto was in beslag genomen op 29 maart 2022, terwijl de V.O.F. per 1 maart 2020 was ontbonden. De rechtbank oordeelde dat de V.O.F. niet meer bestond en dat het klaagschrift niet kon worden ontvangen. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt vast dat de klaagster niet redelijkerwijs als rechthebbende op de auto kan worden aangemerkt. De rechtbank had vastgesteld dat de auto oorspronkelijk op naam van de V.O.F. stond, maar dat een van de vennoten, [betrokkene 1], de auto had gebruikt en onderhouden, wat leidde tot de conclusie dat hij als rechthebbende kan worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen, waardoor het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. De Hoge Raad laat de klacht van de klaagster onbesproken en verklaart het cassatieberoep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02772 B
Datum21 november 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 juli 2022, nummer RK 22/007193, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend wat betreft het primair door de rechtbank uitgesproken oordeel dat de klaagster niet-ontvankelijk is in haar beklag. Ten aanzien van het subsidiaire oordeel van de rechtbank strekt de conclusie tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel en de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de beslissingen van de rechtbank op het klaagschrift, dat strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen auto aan de klaagster.
2.2
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] is op 29 maart 2022 op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een auto in beslag genomen. De klaagster, een vennootschap onder firma, heeft een klaagschrift op grond van artikel 552a Sv ingediend, dat strekt tot opheffing van het gelegde beslag en teruggave aan haar van de auto.
2.3.1
Het klaagschrift is door de rechtbank op 22 juli 2022 behandeld. Volgens het proces-verbaal van die behandeling hebben de klaagster en het openbaar ministerie daar het volgende aangevoerd:
“Op vragen van de rechter deelt de raadsman mede dat [betrokkene 3] inderdaad als enige vennoot van de VOF staat ingeschreven. Hij was vennoot met zijn broer [betrokkene 1] , maar omdat zijn broer al per 1 maart 2020 uit de VOF is getreden is de VOF nu de eenmanszaak van [betrokkene 3] geworden. De raadsman treedt thans op namens [betrokkene 3] .
De inbeslaggenomen auto heeft steeds op de balans van de VOF gestaan. Voor zover bij de raadsman bekend zijn er bij het uittreden van de vennoot [betrokkene 1] geen afspraken gemaakt over de toedeling van de assets van de VOF aan ieder van de vennoten.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld zijn standpunt toe te lichten en deelt mede:
De auto is een Mercedes uit 2015 en de klaagster wil hem graag terug. Het is een auto van het bedrijf en behoort toe aan de bedrijfsboedel. Uit de kennisgeving van inbeslagneming blijkt dat de [klaagster] V.O.F. de eigenaar van de auto is.
[betrokkene 1] is lange tijd vennoot geweest in het bedrijf. Hij maakte toen gebruik van de auto, evenals [betrokkene 3] . Toen [betrokkene 1] uittrad als vennoot van het bedrijf heeft hij de auto mogen blijven gebruiken. Het klopt dat er geen gebruiksovereenkomst is opgemaakt tussen de VOF en [betrokkene 1] , maar het gaat hier toch om twee broers. Het zou wel heel kil zijn om hierover een overeenkomst op te maken en het is goed voorstelbaar dat je daar als familie niet over nadenkt. Wanneer de auto dan door [betrokkene 1] wordt gebruikt is het ook logisch dat hij de lasten daarvan draagt, net als de door hem veroorzaakte boetes en schades.
Al met al acht de raadsman het hoogst onwaarschijnlijk dat de auto verbeurd zal worden verklaard. Er is immers geen strafbaar feit gepleegd met het voertuig. Daarnaast moet een derde wel weet hebben van het feit dat een strafbaar feit met het voertuig wordt of kan worden gepleegd. Ook dat is niet het geval. [betrokkene 3] is zelf ook geen verdachte. Hij zou graag willen dat er een eind komt aan deze vervelende situatie en hij zal de auto ook niet meer uitlenen. Hij wil niet nogmaals in zo’n situatie komen. Mocht het mogelijk zijn, dan zou hij graag willen dat vandaag geregeld wordt dat hij de auto terugkrijgt, nu de kosten blijven doorlopen.
De officier van justitie wordt in de gelegenheid gesteld te reageren en deelt mede:
Ik blijf bij het schriftelijk standpunt, dat ik eerder al heb overgelegd. Daar wil ik graag nog aan toevoegen dat [betrokkene 2] in 2022 ook nog in de auto is aangehouden. Toen was het eigenaarschap wat mij betreft nog steeds aanwezig. Het is niet hoogst onwaarschijnlijk dat de verbeurdverklaring zal volgen.
De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld andermaal het woord te voeren. Hij deelt mede:
Er zijn geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat de auto eigendom is van [betrokkene 1] . Bij die stand van zaken vind ik de verbeurdverklaring hoogst onwaarschijnlijk.”
2.3.2
De rechtbank heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het beklag. Zij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Op 29 maart 2022 is tijdens een doorzoeking van het Pand B aan de [a-straat 1] , [plaats] , beslag gelegd op het volgende voorwerp: een personenauto, van het merk Mercedes E200, met het kenteken [kenteken] . Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv. Dit beslag is gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ter zake van witwassen.
(...)
Wanneer een vennootschap niet langer over twee vennoten beschikt houdt deze op een VOF (de Hoge Raad begrijpt: een vennootschap onder firma) te zijn. Met het uitschrijven bij de Kamer van Koophandel van de medevennoot [betrokkene 1] per 1 maart 2020 heeft de VOF opgehouden te bestaan. De vennoten hebben dan enkel nog het vermogen (bezittingen en schulden) onderling moeten vereffenen.
Reeds daarom kan het klaagschrift dat pas nadien namens de VOF is ingediend en betrekking heeft op een inbeslagname die aanzienlijk later dan het einde van de VOF heeft plaatsgevonden niet worden ontvangen. Voor zover het klaagschrift thans zou moeten worden verstaan als een klaagschrift namens de eenmanszaak van [betrokkene 3] leidt dit evenmin tot opheffing van het beslag.
(...)
Uit de zich in het raadkamerdossier bevindende processen-verbaal kan worden opgemaakt dat, naar aanleiding (van een anonieme tip, waarin beschreven staat dat [betrokkene 1] in drugs zou handelen en zwart geld wit zou wassen, sprake is van een verdenking van witwassen door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Onderzoek naar de inkomsten en uitgaven van [betrokkene 2] laat namelijk zien dat zij leeft in luxe, jaarlijks naar het buitenland op vakantie gaat, terwijl dit volgens haar inkomsten en die van [betrokkene 1] niet mogelijk zou zijn. Ze doet contante uitgaven aan levensonderhoud en stort veelvuldig contant geld met grote coupures die niet gangbaar zijn.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen auto is gebleken dat deze oorspronkelijk op naam heeft gestaan van de VOF, maar dat [betrokkene 1] steeds in die auto heeft gereden, de bekeuringen van verkeersovertredingen heeft betaald en reparaties aan de auto voor zijn rekening heeft genomen. Deze situatie is ook na het einde van de VOF voortgezet. Op grond hiervan is thans niet aannemelijk geworden dat de auto gedurende de VOF aan [betrokkene 3] in bruikleen is gegeven of na het einde van de VOF aan hem is toegescheiden. Veeleer zal [betrokkene 1] redelijkerwijs als de rechthebbende op de auto kunnen worden aangemerkt.
Voornoemde omstandigheden, mede in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van het voertuig zal bevelen. Gelet daarop verzet het belang van strafvordering zich tegen opheffing van het beslag.
Dit brengt mee dat ook indien de VOF wel ontvankelijk zou zijn geweest het klaagschrift ongegrond verklaard zou moeten worden.
Beslissing
De rechtbank: verklaart klaagster niet ontvankelijk in het beklag.”
2.4
De rechtbank heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het klaagschrift omdat, kort gezegd, de vennootschap onder firma per 1 maart 2020 is opgehouden te bestaan. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking verder als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat ook indien de klaagster wel zou kunnen worden ontvangen in het klaagschrift of als het klaagschrift zou moeten worden verstaan als een namens de eenmanszaak van [betrokkene 3] ingediend klaagschrift, het beklag ongegrond moet worden verklaard.
2.5.1
Het cassatiemiddel komt onder meer op tegen het oordeel van de rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen auto zal bevelen.
2.5.2
Uit de vaststellingen van de rechtbank volgt dat het beslag op de auto onder een ander dan de klaagster of de eenmanszaak van [betrokkene 3] is gelegd. Daarmee doet zich het geval voor dat een ander dan de beslagene stelt de rechthebbende te zijn en zich bij de rechtbank beklaagt over het voortduren van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan hem. In zo’n geval moet de rechter a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo nee, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de klager als deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering houdt hierbij verband met het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat. Het belang van strafvordering vordert onder meer het voortduren van het beslag als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende strafrechter de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.
2.5.3
De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto oorspronkelijk op naam van de vennootschap onder firma heeft gestaan, maar dat [betrokkene 1] steeds in die auto heeft gereden, de bekeuringen van verkeersovertredingen heeft betaald en reparaties aan de auto voor zijn rekening heeft genomen, waarbij deze situatie is voortgezet ook na het einde van de vennootschap onder firma. Op grond daarvan heeft de rechtbank geoordeeld dat [betrokkene 1] – en niet de klaagster of de eenmanszaak van [betrokkene 3] – redelijkerwijze als de rechthebbende op de auto kan worden aangemerkt en dat, gelet op de bevindingen van het opsporingsonderzoek in relatie tot de verdenking van met aan de handel in drugs gerelateerd witwassen door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van de auto zal bevelen, zodat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Dit oordeel – waarin onder meer besloten ligt dat de rechtbank het oog heeft op mogelijke verbeurdverklaring van een voorwerp dat toebehoort aan [betrokkene 1] , dan wel geheel of ten dele door hem ten eigen bate kan worden aangewend – is niet onbegrijpelijk.
2.5.4
De klacht faalt.
2.6
De Hoge Raad laat de eerste klacht van het cassatiemiddel, die zich richt tegen het oordeel van de rechtbank dat de klaagster niet-ontvankelijk is in het klaagschrift, onbesproken. Uit de beoordeling van de tweede klacht en wat in dat verband in 2.5.2 is vooropgesteld en in 2.5.3 is overwogen over het niet-onbegrijpelijke oordeel van de rechtbank met betrekking tot het toebehoren van de auto aan [betrokkene 1] , volgt immers dat de klaagster niet redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd en zij dus – ervan uitgaande dat die eerste klacht zou slagen – geen belang heeft bij vernietiging en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2.7
Het cassatiemiddel is wegens gebrek aan belang tevergeefs voorgesteld. Nu daarmee de niet-ontvankelijkverklaring door de rechtbank van de klaagster in het klaagschrift in stand blijft, kan de Hoge Raad het cassatieberoep niet in behandeling nemen.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 november 2023.