De rechtbank heeft de klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het beklag. Zij heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
“Op 29 maart 2022 is tijdens een doorzoeking van het Pand B aan de [a-straat 1] , [plaats] , beslag gelegd op het volgende voorwerp: een personenauto, van het merk Mercedes E200, met het kenteken [kenteken] . Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 Sv. Dit beslag is gelegd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ter zake van witwassen.
(...)
Wanneer een vennootschap niet langer over twee vennoten beschikt houdt deze op een VOF (de Hoge Raad begrijpt: een vennootschap onder firma) te zijn. Met het uitschrijven bij de Kamer van Koophandel van de medevennoot [betrokkene 1] per 1 maart 2020 heeft de VOF opgehouden te bestaan. De vennoten hebben dan enkel nog het vermogen (bezittingen en schulden) onderling moeten vereffenen.
Reeds daarom kan het klaagschrift dat pas nadien namens de VOF is ingediend en betrekking heeft op een inbeslagname die aanzienlijk later dan het einde van de VOF heeft plaatsgevonden niet worden ontvangen. Voor zover het klaagschrift thans zou moeten worden verstaan als een klaagschrift namens de eenmanszaak van [betrokkene 3] leidt dit evenmin tot opheffing van het beslag.
(...)
Uit de zich in het raadkamerdossier bevindende processen-verbaal kan worden opgemaakt dat, naar aanleiding (van een anonieme tip, waarin beschreven staat dat [betrokkene 1] in drugs zou handelen en zwart geld wit zou wassen, sprake is van een verdenking van witwassen door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Onderzoek naar de inkomsten en uitgaven van [betrokkene 2] laat namelijk zien dat zij leeft in luxe, jaarlijks naar het buitenland op vakantie gaat, terwijl dit volgens haar inkomsten en die van [betrokkene 1] niet mogelijk zou zijn. Ze doet contante uitgaven aan levensonderhoud en stort veelvuldig contant geld met grote coupures die niet gangbaar zijn.
Met betrekking tot de inbeslaggenomen auto is gebleken dat deze oorspronkelijk op naam heeft gestaan van de VOF, maar dat [betrokkene 1] steeds in die auto heeft gereden, de bekeuringen van verkeersovertredingen heeft betaald en reparaties aan de auto voor zijn rekening heeft genomen. Deze situatie is ook na het einde van de VOF voortgezet. Op grond hiervan is thans niet aannemelijk geworden dat de auto gedurende de VOF aan [betrokkene 3] in bruikleen is gegeven of na het einde van de VOF aan hem is toegescheiden. Veeleer zal [betrokkene 1] redelijkerwijs als de rechthebbende op de auto kunnen worden aangemerkt.
Voornoemde omstandigheden, mede in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen de conclusie dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van het voertuig zal bevelen. Gelet daarop verzet het belang van strafvordering zich tegen opheffing van het beslag.
Dit brengt mee dat ook indien de VOF wel ontvankelijk zou zijn geweest het klaagschrift ongegrond verklaard zou moeten worden.
Beslissing
De rechtbank: verklaart klaagster niet ontvankelijk in het beklag.”