ECLI:NL:HR:2023:1608

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
21/04084
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over WhatsApp-fraude en wederrechtelijk gebruik van persoonsgegevens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van oplichting via WhatsApp, waarbij hij samen met anderen gebruik maakte van de bankrekeninggegevens van een aangeefster. De aangeefster had haar bankgegevens verstrekt aan een medeverdachte, die haar had misleid met een onjuiste voorstelling van zaken. De Hoge Raad beoordeelde of er sprake was van 'wederrechtelijk' gebruik van persoonsgegevens in de zin van artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof had geoordeeld dat dit het geval was, en de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel niet blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verminderd van acht maanden naar zeven maanden en drie weken, omdat de redelijke termijn voor de behandeling van het cassatieberoep was overschreden. Het beroep werd voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04084
Datum21 november 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 september 2021, nummer 21-001000-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel richt zich tegen de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde en klaagt over het oordeel van het hof dat sprake is van ‘wederrechtelijk’ gebruik van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is onder 1 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij, op meerdere tijdstippen in de periode van 10 oktober 2015 tot en met 16 oktober 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten bankgegevens van [betrokkene 1] , heeft gebruikt door van misdrijf afkomstige, geldbedragen te (laten) storten op de bankrekening van die [betrokkene 1] , met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
“1. een proces-verbaal van verhoor, opgemaakt door [verbalisant 1] , brigadier van politie Eenheid Amsterdam, d.d. 26 november 2015 (p. 140-144 van het politiedossier), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1] :
Ik ben op 10 oktober 2015 benaderd via Whatsapp door [betrokkene 2] . (...) Ik kreeg een Whatsappbericht van haar dat ze hulp nodig had van mij. Ze schreef dat zij en haar vriend uit elkaar waren en dat ze nog geld van haar ex vriend kreeg maar dat dit niet gestort kon worden op haar eigen bankrekening. (...) Ik vroeg haar: waarom kan het geld niet gestort worden op het bankrekeningnummer van je nieuwe vriend? Ze schreef dat hij een uitkering had en dat hij anders problemen kreeg met het UWV. Ik vond dit een aannemelijk verhaal en daarom gaf ik haar mijn bankrekeningnummer (:...). Ze schreef dat ze ongeveer 500 à 600 euro gestort zou krijgen en de afspraak was dat ik het geld vervolgens van mijn rekening zou halen en aan haar zou geven.
Ik zag de volgende dag dat er 2 stortingen waren gedaan door ene [betrokkene 3] [het hof begrijpt: aangever [betrokkene 3] ]. (...) Ik wist dat de achternaam van haar ex-vriend [betrokkene 4] was. Ik vond dit allemaal heel vreemd. Over de hele dag kreeg ik Whatsappjes van haar met de vraag of het geld al binnen was en die avond heb ik aan haar verteld dat het erop stond. Ze is vervolgens naar mij toe gekomen. Ik zag dat ze met de auto was met een jongen en hij bleek later haar vriend [betrokkene 5] te zijn. Ze vertelde aan mij dat het haar vriend was. Ik hoorde haar zeggen dat ik het geld nu moest pinnen. Ik zei dat ik nu niet weg kon omdat ik mijn vriendin [betrokkene 6] op visite had. Ze zei vervolgens dat ze het geld nu nodig had omdat ze mensen moest betalen. [betrokkene 6] en ik zijn vervolgens in mijn auto gestapt en we zijn naar een pinautomaat gereden in Rhenen. Ik ben naar de pinautomaat gelopen en heb een bedrag van 500 euro gepind. Vervolgens heb ik het geld aan haar overgedragen. (...)
De volgende dag heb ik mijn rekening geraadpleegd op mijn telefoon en zag ik dat er 338 euro was gestort.
Een aantal dagen later belde [betrokkene 2] mij weer op en vertelde mij dat er geld was gestort voor haar auto die zij bij haar ex-vriend had achtergelaten. Ik keek vervolgens op mijn ABN-app en zag dat er ongeveer 1000 euro was gestort. (...)
’s Avonds voordat ik naar huis ging wilde ik boodschappen pinnen en toen bemerkte ik dat mijn pinpas geblokkeerd was. (...) Ik heb vervolgens de bank gebeld en deze vertelde mij dat mijn bankrekening geblokkeerd was omdat een [betrokkene 3] aangifte had gedaan. (...) Ik ben samen met [betrokkene 6] naar het ABN-filiaal in Veenendaal gegaan en daar werd mij medegedeeld dat er fraude was gepleegd met mijn bankrekening en dat deze geblokkeerd bleef tot het opgelost was. (...).
15. een proces-verbaal van verhoor (p. 21-28 van het politiedossier), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [betrokkene 2] dat plaatsvond op 21 oktober 2016:
V: vraag verbalisant
A: antwoord [betrokkene 2]
V: Wat is jouw verhaal met betrekking tot deze oplichtingszaken?
A: Ik werd benaderd door de vriend van de zus van mijn vriend. Die vriend heet [verdachte] . Het was vorig jaar. [verdachte] had aangegeven dat hij snel geld nodig had. Ik heb toen [betrokkene 1] [het hof begrijpt: [betrokkene 1] ] benaderd. Ik vertelde haar dat door een vriend van mij geld op haar rekening zou worden gestort. Dit geld moest zij dan opnemen van haar rekening en aan mij geven. Ik heb haar niet verteld voor wie dit geld bestemd was. Ik zou geld van een vriend krijgen, maar dat geld zou dan op haar rekening worden gestort. (...)
[verdachte] heeft toen geld laten storten op de rekening van [betrokkene 1] . Dit geld werd gepind en is naar [verdachte] gegaan. (...)
Op een gegeven moment kreeg ik van [betrokkene 1] te horen dat haar bankrekening was geblokkeerd.
V: Wie waren erbij toen [betrokkene 1] geld pinde?
A: Ik zat in de auto, samen met [betrokkene 5] [het hof begrijpt: [betrokkene 5] ]. Dit was in Rhenen.
V: Wat heb jij gedaan met het geld dat jij in Rhenen van [betrokkene 1] hebt gehad?
A: Dit heb ik aan [verdachte] gegeven.
16. een proces-verbaal van verhoor (p. 34-39 van het politiedossier), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van [betrokkene 5] :
O: opmerking verbalisant
V: vraag verbalisant
A: antwoord [betrokkene 5]
O: Je wordt verdacht van betrokkenheid bij enkele oplichtingszaken, welke zijn gepleegd in oktober 2015
V: Wie is de daadwerkelijke verdachte achter deze oplichtingen?
A: [verdachte] .
V: Wie is dit?
A: Mijn zwager.
17. een proces-verbaal van verhoor (p. 66-72 van het politiedossier), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte op 4 september 2017:
V: vraag verbalisant
O: opmerking verbalisant
A: antwoord verdachte
V: Wie is [betrokkene 7] ?
A: Dat is mijn vrouw. (...)
V: Wie is [betrokkene 5] ?
A: Dat is haar broertje, mijn zwager. (...)
V: Waar ken jij [betrokkene 2] van?
A: Dat is de vriendin van [betrokkene 5] (...)
V: Wie is [betrokkene 3] ?
O: Hij heeft op 12 oktober 2015 aangifte gedaan van oplichting. (...)
V: Wie is [betrokkene 8] ?
O: Hij heeft op 1 december 2015 aangifte gedaan van een poging tot oplichting. (...)
V: Wie is [betrokkene 9] ?
O: Hij heeft op 17 maart 2016 aangifte gedaan van een poging tot oplichting. (...)
V: Wie is [betrokkene 10] ?
O: Zij heeft op 21 oktober 2015 aangifte gedaan van oplichting.
A: Ik erken bij deze oplichtingen en pogingen tot oplichting betrokken te zijn geweest. [Het hof begrijpt: de oplichtingen van [betrokkene 3] en [betrokkene 10] en de pogingen tot oplichting van [betrokkene 9] en [betrokkene 8] .] Ik moet er wel bij zeggen dat [betrokkene 2] en [betrokkene 5] er allebei bij betrokken zijn.
18. een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt door [verbalisant 2] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, d.d. 5 september 2017 (p. 73 van het politiedossier), voor zover inhoudende:
Na het verhoor [het hof begrijpt: het verhoor van de verdachte op 4 september 2017] werd er nog gesproken over de wijze van het contact leggen met de benadeelde(n) door verdachte [verdachte] . Dit vond allemaal plaats in het bijzijn van zijn advocaat, mr. C. Crince le Roy. Hij (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ) verklaarde toen dat niet alleen hijzelf, maar ook zijn zwager [betrokkene 5] deze gesprekken voerde met de benadeelden. [betrokkene 2] was degene die het contact had gelegd met [betrokkene 1] [het hof begrijpt: [betrokkene 1] ].”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 231b Sr. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende term ‘wederrechtelijk’ is gebruikt in de betekenis die dat begrip heeft in die bepaling.
2.3.2
Artikel 231b Sr luidt:
“Hij die opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruikt met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen of de identiteit van de ander te verhelen of misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.4
De bewijsvoering van het hof houdt onder meer het volgende in. De verdachte heeft zich samen met één of meer anderen schuldig gemaakt aan (pogingen tot) oplichting via WhatsApp. In dat kader heeft [betrokkene 2] aan [betrokkene 1] gevraagd haar bankrekeninggegevens ter beschikking te stellen voor het mogelijk maken van het storten van geld op deze bankrekening ten behoeve van [betrokkene 2] . [betrokkene 1] heeft vervolgens haar bankrekeninggegevens aan [betrokkene 2] gegeven. Daarbij is door [betrokkene 2] een onjuiste voorstelling van zaken gegeven, nu die [betrokkene 2] uitsluitend aangaf dat het zou gaan om het overmaken van geld dat [betrokkene 2] nog van haar ex-vriend zou ontvangen en dat niet gestort kon worden op de rekening van [betrokkene 2] , terwijl in werkelijkheid [betrokkene 2] dat verzoek aan [betrokkene 1] deed in verband met het gebruik van de bankrekeninggegevens van [betrokkene 1] door de verdachte en zijn mededader(s) om van misdrijf afkomstige geldbedragen te laten storten op de bankrekening van [betrokkene 1] , met verheling van de identiteit van de verdachte. Het hof heeft op grond van deze vaststellingen geoordeeld dat sprake is van ‘wederrechtelijk’ gebruik van persoonsgegevens als bedoeld in artikel 231b Sr. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het cassatiemiddel faalt daarom.

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van acht maanden.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en drie weken beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 november 2023.