2.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De werkneemster is in 2007 in dienst getreden van Evean in de functie van helpende in een zorginstelling van Evean (hierna: de zorginstelling).
(ii) De werkneemster was de vaste verzorgster van onder anderen een bewoonster van de zorginstelling (hierna: de bewoonster) en haar echtgenoot. De echtgenoot van de bewoonster is in maart 2020 overleden; de bewoonster is in de loop van 2021 overleden.
(iii) Op 5 augustus 2020 is de werkneemster op staande voet ontslagen in een gesprek met de interim manager van Evean. Bij dat gesprek was een collega-manager aanwezig.
(iv) De interim manager heeft het ontslag op dezelfde dag schriftelijk bevestigd. In die brief staat, voor zover hier van belang:
“Er is sprake van een dringende reden, namelijk diefstal dan wel malversatie van eigendommen van onze bewoners (…). Wij hebben bewezen en jij hebt bekend geld onrechtmatig te hebben toegeëigend, te hebben gestolen, van [de bewoonster] (…).”
(v) Op 10 augustus 2020 is tegen de werkneemster bij de politie aangifte gedaan van diefstal. In het proces-verbaal van aangifte is onder meer het volgende opgenomen:
“Al enige tijd worden er geld en sieraden ontvreemd van de bewoners in [de zorginstelling]. (...)
In het bijzonder hadden we een verdenking op een medewerkster. Dit omdat [de bewoonster] elke keer een geld bedrag miste nadat zij verzorgd was door deze medewerkster.
Op maandag 3 augustus 2020 omstreeks 08:30 uur heeft het management van Evean het geld geteld in de portemonnee van [de bewoonster], er zat toen 9,50 euro in de portemonnee. Omstreeks 09.00 uur werd [de bewoonster] verzorgd door deze medewerkster. Omstreeks 10.00 uur was het management terug bij [de bewoonster] en hadden het geld in haar portemonnee weer geteld. Er zat nog 3,50 in de portemonnee, er is 6,00 euro uit de portemonnee weggenomen. Op maandag 3 augustus 2020 tussen 08.30 uur en 10.00 uur is er verder niemand anders in de kamer van [de bewoonster] geweest dan alleen de medewerkster om haar te verzorgen.
Op woensdag 5 augustus 2020 omstreeks 08.30 uur heeft het management van Evean het
geld weer geteld in de portemonnee van [de bewoonster], er zat toen 5 euro aan kleingeld in de portemonnee. We hadden dit muntgeld gemerkt door middel van een oranje stipje.
Omstreeks 09.00 uur werd [de bewoonster] weer verzorgd door dezelfde medewerkster.
Omstreeks 10.00 uur was het management terug bij [de bewoonster] en hadden het geld in
haar portemonnee weer geteld. Er zat nog maar 2,00 euro in de portemonnee, er is 3,00
euro uit de portemonnee weggenomen.
Op woensdag 5 augustus 2020 tussen 08.30 uur en 10.00 uur is er verder niemand anders in de kamer van [de bewoonster] geweest dan alleen deze medewerkster om haar te verzorgen.
Omstreeks 10.15 uur heeft het management de medewerkster verzocht om mee te komen naar het kantoor. De medewerkster wilde eerst nog de was weg brengen dat hadden we tegengehouden. We spraken met de medewerkster. Het management zei: “We weten dat je hebt gestolen. Ontken het maar niet, we weten zeker dat jij het bent”.
De medewerkster ontkende dit in eerste instantie. Vervolgens veranderde ze haar verhaal ze zei dat ze het geld had gekregen van [de bewoonster] om boodschappen te doen. Vervolgens bekende de medewerkster dat ze het geld wel had gestolen.
De medewerkster had het gemerkte geld teruggegeven.”
(vi) De bewoonster heeft een verklaring ondertekend waarin staat dat zij in 2018 reeds aangifte had gedaan van diefstal van sieraden. Over de gebeurtenissen in 2020 heeft de bewoonster verklaard overeenkomstig de hiervoor onder (v) weergegeven aangifte bij de politie. Ook heeft de bewoonster verklaard:
“U vraagt mij of [de werkneemster] wel eens boodschappen voor mij heeft gedaan in de periode dat zij mij en mijn man heeft verzorgd. Dit is niet zo. Zij heeft nooit boodschappen voor ons gedaan. Dat hoeft ook niet, want dat kan ik heel goed zelf.”
(vii) De hiervoor onder (iii) bedoelde collega-manager heeft het volgende verklaard over het hiervoor onder (iii) bedoelde gesprek op 5 augustus 2020:
“(…) [De interim manager] nam het woord en zei: “Er is geld weggenomen uit het beursje van [de bewoonster] en dat heb jij gedaan (…).” Of woorden van gelijke strekking.
Ik hoorde [de werkneemster] zeggen dat zij daar niets van wist.
[De interim manager] herhaalde haar woorden en opnieuw ontkende [de werkneemster].
Voor de derde keer herhaalde [de interim manager] dat er geld was weggenomen uit het beursje van [de bewoonster] en dat [de werkneemster] dat had gedaan. Ik hoorde [de interim manager] zeggen: “Het geld zat nog in het beursje voordat jij [de bewoonster] ging verzorgen. Jij bent [de] enige die op de kamer is geweest. Het kan niet anders. Je hebt het geld gepakt.”
Daarop zag ik dat [de werkneemster] met een van haar handen in haar broekzak ging. Ik zag dat zij een aantal muntstukken uit haar zakken haalde en deze op de in de ruimte aanwezige tafel neer legde. (…) [De werkneemster] begon te huilen en [de interim manager] vroeg haar of [de werkneemster] vaker geld heeft gestolen. [De werkneemster] vertelde dat zij het vaker had gedaan bij [de bewoonster].
Ik was meer dan verbaasd. Ik had echt niet gedacht dat [de werkneemster] (…) geld had gestolen bij [de bewoonster]. (…)
[De werkneemster] bleef erg verdrietig en zei: “Ik weet niet waarom ik het gedaan heb en nu ben ik alles kwijt.” “Wat gaan jullie doen? Jullie gaan toch geen aangifte doen?” Ik heb in het bijzijn van [de werkneemster] de wijkagent gebeld. Tijdens het gesprek ben ik even weggelopen (…). Dit omdat het ging over het wel of niet aangifte gingen doen. De wijkagent gaf aan dat het ontslaan op staande voet wat hem betreft een voldoende straf was. (…)
[De werkneemster] gaf aan het einde van het gesprek aan dat zij ook boodschappen deed voor [de bewoonster]. Doordat zij eerst het gemarkeerde geld op tafel legde en daarna bekende geld te hebben gestolen van [de bewoonster], hebben wij daar geen aandacht aan besteed en zijn wij niet ingegaan op haar bewering.”