In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 november 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot herziening van een eerder arrest, ECLI:NL:HR:2023:304, dat op 24 februari 2023 was gewezen. Het verzoek om herziening was ingediend door [X], hierna aangeduid als belanghebbende. De Hoge Raad heeft het verzoek beoordeeld en de procureur-generaal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen over de ontvankelijkheid van het verzoek. Na zorgvuldige overweging is de Hoge Raad tot de conclusie gekomen dat het verzoek om herziening duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het verzoek zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad in deze uitspraak ook de proceskosten besproken. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken, wat betekent dat de kosten voor deze procedure niet aan de belanghebbende worden opgelegd. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken, waarbij de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren E.F. Faase en P.A.G.M. Cools. De waarnemend griffier E. Cichowski was ook aanwezig tijdens de uitspraak.