ECLI:NL:HR:2023:155
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was ingesteld door een advocaat, maar het ingediende beroepschrift bevatte niet de vereiste gronden van het beroep, zoals voorgeschreven in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 9 september 2022 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Echter, op 11 oktober 2022 heeft de advocaat van belanghebbende aangegeven niet langer op te treden als gemachtigde.
Vervolgens heeft de griffier belanghebbende bij aangetekende brief van 25 oktober 2022 opnieuw de gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen. Deze brief is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Gezien het ontbreken van de gronden van het beroep en het niet herstellen van het verzuim, heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 6:6 Awb.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing is openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.