ECLI:NL:HR:2023:155

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 februari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
22/02630
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was ingesteld door een advocaat, maar het ingediende beroepschrift bevatte niet de vereiste gronden van het beroep, zoals voorgeschreven in artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 9 september 2022 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Echter, op 11 oktober 2022 heeft de advocaat van belanghebbende aangegeven niet langer op te treden als gemachtigde.

Vervolgens heeft de griffier belanghebbende bij aangetekende brief van 25 oktober 2022 opnieuw de gelegenheid gegeven om het verzuim te herstellen. Deze brief is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, maar belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Gezien het ontbreken van de gronden van het beroep en het niet herstellen van het verzuim, heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 6:6 Awb.

De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing is openbaar uitgesproken door de vice-president en de raadsheren in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer22/02630
Datum3 februari 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland van 30 mei 2022, nr. HAA 20/6234 V, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 8 juli 2021.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
Het beroep in cassatie is namens belanghebbende ingesteld door een advocaat. Het via het webportaal van de Hoge Raad ontvangen beroepschrift in cassatie bevat, hoewel artikel 6:5, lid 1, letter d, Awb dit vereist, niet de gronden van het beroep. De griffier van de Hoge Raad heeft op 9 september 2022 in het digitale dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarbij gelegenheid is gegeven om dat verzuim binnen zes weken te herstellen. Daarop heeft de advocaat op 11 oktober 2022 in datzelfde digitale dossier een bericht geplaatst met de mededeling niet meer op te treden als gemachtigde van belanghebbende.
1.2
De griffier van de Hoge Raad heeft vervolgens belanghebbende bij aangetekende brief van 25 oktober 2022 in de gelegenheid gesteld het hiervoor in 1.1 bedoelde verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Belanghebbende heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 6:6 Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2023.