Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
14 november 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 mei 2022. De zaak betreft een jeugdige verdachte, geboren in 2006, die beschuldigd werd van ontucht met een 13-jarig klasgenootje, zoals vastgelegd in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft in hoger beroep verzocht om het horen van getuigen à décharge, maar dit verzoek werd afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de juistheid van het door de verdachte geschetste scenario niet relevant is voor de beantwoording van de vragen die voortvloeien uit de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof, en dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven. Dit is in lijn met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat de Hoge Raad niet hoeft te motiveren als de vragen niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve beoordeeld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, is overschreden. Dit is relevant omdat er meer dan zestien maanden zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat, gezien de opgelegde geheel voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf van dertig uren of subsidiair vijftien dagen jeugddetentie, er geen aanleiding is om aan dit oordeel andere rechtsgevolgen te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep.