Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
7 november 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2022. Het beroep in cassatie is ingesteld door de klager, die wordt bijgestaan door advocaat P.G. Grijpstra. De klager is verdachte in een strafzaak waarin hij wordt beschuldigd van onder andere witwassen, deelname aan een criminele organisatie, valsheid in geschrift en het voorhanden hebben van valse reisdocumenten. De rechtbank had eerder beslag gelegd op verschillende goederen, waaronder drie panden, twee auto’s, een kentekenbewijs, een “moving intelligence-kaart” en zeventien horloges, in het kader van het onderzoek naar deze verdenkingen.
De Hoge Raad heeft de klachten van de klager over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De kern van de zaak draait om de vraag of de rechtbank voldoende had moeten onderzoeken of de voortzetting van het beslag in overeenstemming was met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, gezien de wanverhouding tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen en de hoogte van de verdenking. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, waarmee de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant in stand blijft. Deze uitspraak is gedaan door vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, en is openbaar uitgesproken.