Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
4.Beslissing
7 november 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 november 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 september 2021. De verdachte, geboren in 1990, had een beroep in cassatie ingesteld tegen de veroordeling voor schuldheling van een fiets, die hij naar eigen zeggen had geleend. De verdediging stelde dat de verdachte niet redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets uit een misdrijf afkomstig was. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, concludeerde tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld, maar deze konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom het beroep werd verworpen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de termijn van de procedure beoordeeld. Meer dan twee jaar waren verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat betekent dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, was overschreden. Gezien de opgelegde gevangenisstraf van zes dagen, volstond de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn was overschreden, zonder verdere rechtsgevolgen aan dit oordeel te verbinden. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte.