ECLI:NL:HR:2023:1471

Hoge Raad

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
22/00780
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen afwijzing verzoek tot onderzoek naar detentiegeschiktheid verdachte in ontuchtzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, een 57-jarige man, was beschuldigd van ontucht met zijn 10-jarige nichtje tijdens een logeerpartij. Het hof had eerder een verzoek van de verdediging afgewezen om een deskundige te benoemen voor onderzoek naar de detentiegeschiktheid van de verdachte. Dit verzoek was gedaan in het kader van de behandeling van de strafzaak in hoger beroep. De verdediging stelde dat de verdachte, na een hartoperatie en in verband met zijn geestelijke toestand, niet in staat was om de zitting bij te wonen en dat nader onderzoek noodzakelijk was om te bepalen of hij geschikt was voor detentie of een taakstraf.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof het verzoek van de verdediging ontoereikend had gemotiveerd. Het hof had niet blijk gegeven van de maatstaf die moet worden aangelegd bij de beoordeling van dergelijke verzoeken, namelijk of de noodzaak van het verzochte is gebleken. Hierdoor was de afwijzing van het verzoek niet voldoende onderbouwd. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling van de strafmaat. De overige cassatiemiddelen werden verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00780
Datum31 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 februari 2022, nummer 20-004066-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend wat betreft de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek dat de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep heeft gedaan om onderzoek te laten doen door een deskundige naar de detentiegeschiktheid van de verdachte.
2.2
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 26 april 2021 houdt onder meer het volgende in:
“De voorzitter deelt mede dat sinds de vorige zitting op 6 januari 2021 na te noemen stukken aan het dossier zijn toegevoegd en deelt mondeling de korte inhoud daarvan mede:
- een reclasseringsadvies d.d. 9 april 2021;
- een brief van mr. Bloebaum d.d. 14 april 2021 aan het hof, waarin zij meedeelt dat zij inschat dat verdachte zowel fysiek als mentaal niet in staat zal zijn om de zitting van heden bij te wonen, dat zij echter nog in afwachting is van medische informatie van de huisarts van verdachte en derhalve nog geen formeel aanhoudingsverzoek zal doen;
- een brief van mr. Bloebaum d.d. 21 april 2021, waarin zij aankondigt ter terechtzitting van heden een aanhoudingsverzoek te zullen doen en de advocaat-generaal zal verzoeken nader onderzoek te laten verrichten naar de geestelijke en lichamelijke toestand van verdachte door een psycholoog en/of psychiater, gelet op de vraag of verdachte in staat is de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep bij te wonen en of verdachte – indien het hof tot een veroordeling mocht komen – geschikt is voor een (langdurige) detentie en/of voor het uitvoeren van een taakstraf;
- een e-mailbericht van de advocaat-generaal d.d. 23 april 2021, waarin zij haar voorlopig standpunt meedeelt ten aanzien van de door mr. Bloebaum bij brief van 21 april 2021 geformuleerde onderzoekswensen;
- een e-mailbericht van mr. Bloebaum d.d. 26 april 2021, met als bijlage een brief van de waarnemend huisarts van verdachte, [betrokkene 1] d.d. 23 april 2021, verwijzend naar een bijgevoegde uitdraai van een medisch consult d.d. 23 april 2021.
De voorzitter deelt mede dat naar aanleiding van de hiervoor genoemde berichten van mr. Bloebaum, voorafgaand aan deze terechtzitting is bepaald dat de zaak vandaag niet inhoudelijk zal worden behandeld maar dat op deze zitting de onderzoekswensen van de raadsvrouw zullen worden besproken. Alle procespartijen zijn hier reeds voorafgaand aan deze terechtzitting van op de hoogte gesteld.
De raadsvrouw wordt in de gelegenheid gesteld haar onderzoekswensen toe te lichten en deelt mede:
Het is lastig hetgeen ik vandaag het hof ga verzoeken. Ik ben mij er terdege van bewust dat het feit dat de zaak vandaag niet-inhoudelijk zal worden behandeld voor de benadeelde partij erg vervelend is. De hartoperatie die mijn cliënt in november 2020 heeft ondergaan heeft een lang herstel gevergd. Mijn cliënt was lange tijd fysiek niet in staat om bij mij op kantoor te komen om zijn zaak te bespreken. Het leek mij in verband met de Covid-situatie ook niet verstandig dat ik bij cliënt op huisbezoek zou gaan. Uiteindelijk heeft het gesprek met mijn cliënt pas op 13 april 2021 kunnen plaatsvinden. Het bleek toen erg moeilijk om een gesprek met hem te voeren. Het lukte mij niet om tot hem door te dringen en cliënt kwam erg verward over. Zijn echtgenote was bij het gesprek aanwezig. Zij bevestigde mijn indruk en vertelde dat haar man momenteel erg verward is en veel slaapt. Wat de oorzaak daarvan is, is onduidelijk. Gelet op het voorgaande voel ik mij niet gemachtigd om het standpunt van mijn cliënt tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak naar voren te brengen. Ik weet ook niet hoe het tuchtrechtelijk zit als ik mijn cliënt gelet op zijn huidige toestand zou vertegenwoordigen tijdens de inhoudelijke zitting. De vraag is dus of mijn cliënt in staat is mij te machtigen om namens hem het woord te voeren. Mijnheer had deze zitting door willen laten gaan. Voor mij is echter niet duidelijk of hij alles wel begrijpt. Ik heb contact gehad met [betrokkene 1] , de waarnemend huisarts van mijn cliënt. Zij heeft laten weten dat er nader onderzoek nodig is om vast te stellen of er sprake is van cognitieve dan wel psychiatrische problematiek en dat dit met de eigen huisarts van mijn cliënt, [betrokkene 2] , zal worden besproken. [betrokkene 1] heeft mijn cliënt in verband met zijn gehoorproblemen doorverwezen naar een audicien of KNO-arts.
Daarnaast doet de vraag zich voor of mijn cliënt, mocht het tot een veroordeling komen, detentiegeschikt is. De reclassering heeft gerapporteerd dat zij denken dat mijn cliënt niet in staat is een taakstraf uit te voeren.
Gelet op het voorgaande verzoek ik het hof nader onderzoek te laten verrichten door een psycholoog en/of psychiater naar de geestelijke en lichamelijke toestand van mijn cliënt ter beantwoording van de vraag of mijn cliënt in staat is de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep bij te wonen en ter beantwoording van de vraag of cliënt – indien het hof tot een veroordeling zou komen – geschikt is een (langdurige) detentie te ondergaan en/of een taakstraf uit te voeren.
(...)
De advocaat-generaal gevraagd naar haar standpunt deelt mede:
(...) Met betrekking tot het verzoek tot nader onderzoek naar de detentiegeschiktheid merk ik op dat er heel wat aan de hand moet zijn om iemand detentieongeschikt te achten. De strafrechter buigt zich veelal niet over deze vraag omdat dit een vraag is die in een latere fase dient te worden beantwoord. Beoordeling daarvan vindt plaats in de PI. Ik stel mij gelet op het voorgaande op het standpunt dat er onvoldoende ankers zijn om tot de conclusie te komen dat er sprake is van noodzaak om het door de raadsvrouw verzochte onderzoek door een psycholoog en/of psychiater te gelasten.
De raadsvrouw reageert daarop:
(...) De vraag of iemand al dan niet detentiegeschikt is, is mijns inziens noodzakelijk voor het bepalen van een passende straf en maakt dat er wellicht gezocht kan worden naar andere strafmodaliteiten. Ten aanzien van de medische situatie van mijn cliënt wil ik nog opmerken dat mijn cliënt een hartoperatie heeft moeten ondergaan in verband met een bacteriële ontsteking. Het betreft, als ik het goed verwoord, een aandoening waarbij bacteriële ontstekingen telkens in een andere vorm kunnen terugkeren. Mijn cliënt moet dan met spoed, binnen een paar dagen worden geopereerd.
De advocaat-generaal deelt mede bij haar standpunt te blijven.
(...)
De voorzitter deelt als beslissing van het hof mede:
Het hof wijst het verzoek van de raadsvrouw tot nader onderzoek ter beantwoording van de vraag of cliënt in staat is de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak bij te wonen, toe. Het verzoek tot het gelasten van een nader onderzoek ter beantwoording van de vraag of verdachte detentiegeschikt is en/of een taakstraf kan uitvoeren wijst het hof af.”
2.3.1
Het hof heeft het verzoek van de verdediging kennelijk opgevat als een verzoek tot het benoemen van een deskundige door de zittingsrechter of – na verwijzing van de zaak door het hof – door de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris met het oog op nader onderzoek naar (onder meer) de detentiegeschiktheid van de verdachte. Een dergelijk verzoek is een verzoek als bedoeld in artikel 328 in samenhang met artikel 331 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) om gebruik te maken van de bevoegdheid die is omschreven in de tweede volzin van het derde lid van artikel 315 Sv dan wel in artikel 316 Sv. Maatstaf voor de beslissing op zo’n verzoek is telkens of de rechter de noodzaak van het verzochte is gebleken.
2.3.2
Het hof heeft dit verzoek afgewezen zonder dat het ervan blijk heeft gegeven de hiervoor genoemde maatstaf te hebben aangelegd, terwijl het hof ook niet anderszins redenen heeft genoemd voor de afwijzing van het verzoek. Het hof heeft de afwijzing van het verzoek daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.4
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede, derde en vierde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 oktober 2023.