Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
31 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 31 oktober 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 10 augustus 2021. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, die in deze zaak niet verder is geïdentificeerd. De betrokkene is geboren in 1990 en heeft geen cassatiemiddelen ingediend. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het beroep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de betrokkene niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om binnen de gestelde termijn een schriftuur met cassatiemiddelen in te dienen. Hierdoor kon de Hoge Raad het beroep niet in behandeling nemen, conform artikel 437 lid 2 in samenhang met artikel 511h van het Wetboek van Strafvordering. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de zaak niet verder wordt behandeld.