ECLI:NL:HR:2023:1453

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
22/00289
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening tegen niet-verschenen verdachte en aanwezigheid raadsman

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 januari 2022. De verdachte, geboren in 1997, was niet verschenen op de zitting, maar zijn raadsman had zich tijdig gesteld en was aanwezig bij de zittingszaal. Het hof had verstek verleend tegen de niet-verschenen verdachte, onder de aanname dat er geen raadsman aanwezig was. De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam.

De Hoge Raad oordeelde dat de beslissing van het hof om verstek te verlenen onjuist was, omdat de raadsman zich tijdig had gemeld en aanwezig was. De stukken die bij de cassatieschriftuur waren gevoegd, toonden aan dat de raadsman op het moment van de zitting aanwezig was, maar dat er een miscommunicatie was tussen de bodes en het hof. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Dit arrest benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de rol van de raadsman in het proces. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de raadsman ten onrechte niet de gelegenheid heeft gekregen om de verdachte te vertegenwoordigen, wat heeft geleid tot de vernietiging van de eerdere uitspraak.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00289
Datum17 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 20 januari 2022, nummer 23-002913-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en S. van den Akker, beiden advocaat te Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van het hof tot het verlenen van verstek tegen de niet-verschenen verdachte.
2.2.1
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 januari 2022 houdt onder meer het volgende in:
“De voorzitter doet de zaak tegen de hierna te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, gedagvaard als [verdachte] ,
(...)
is niet ter terechtzitting verschenen.
Het hof constateert dat de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep op de bij de wet voorschreven wijze aan de verdachte is betekend. Daarnaast heeft de verdachte afstand gedaan van zijn recht om ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Het hof verleent verstek tegen de niet-verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
De voorzitter merkt op dat door of namens de verdachte geen appelschriftuur is ingediend of op enig andere wijze grieven kenbaar zijn gemaakt.”
2.2.2
Het hof heeft bij zijn bij verstek gewezen arrest van 20 januari 2022 de verdachte met toepassing van artikel 416 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep.
2.3
Het cassatiemiddel voert, kort gezegd, aan dat de verstekverlening berust op de onjuiste aanname van het hof dat voor de verdachte geen raadsman aanwezig was. Ter onderbouwing daarvan zijn de volgende stukken, aan de herkomst en de betrouwbaarheid waarvan niet hoeft te worden getwijfeld, bij de cassatieschriftuur gevoegd:
(i) een stelbrief (per e-mail) van de raadsman van de verdachte van 18 januari 2022;
(ii) een brief van de raadsman van de verdachte gericht aan het gerechtshof Amsterdam van 20 januari 2022 over de gang van zaken op de dag van de terechtzitting in hoger beroep;
(iii) een reactie van het gerechtshof per brief van 16 februari 2022. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
“Naar aanleiding van uw klacht en uw toelichting daarop heb ik een oriënterend onderzoek ingesteld. Daaruit is het volgende gebleken.
De onderhavige zaak stond op de rolzitting gepland op woensdag 20 januari 2022 om 10.45 uur. Op 18 januari 2022 heeft u zich in de ochtend per e-mail als advocaat in deze zaak gesteld.
U heeft zich op 20 januari 2022 bij de bodebalie op de begane grond gemeld en bent verwezen naar de bodebalie op de eerste verdieping, alwaar u zich voorafgaand aan de zitting tijdig heeft gemeld. U stond vervolgens naast de zittingszaal, ter hoogte van een bank. Het was niet druk op de gang. Als de deur van de zittingszaal open ging, zag u de buitenzijde van de deur van de zittingszaal, omdat de scharnieren van de deur zich bevonden aan de kant waar u stond.
De bode achter de bodebalie was niet dezelfde bode als de bode die tijdens de rolzitting in de zittingszaal aanwezig was en uw zaak heeft uitgeroepen. Tussen de bodes is geen contact geweest voordat uw zaak werd uitgeroepen, met andere woorden, de bode in de zaal was niet op de hoogte van uw aanwezigheid in de onderhavige zaak. Bij de bode in de zittingszaal en de raadsheer die de zaak behandelde was niet bekend dat u zich als advocaat in deze zaak had gesteld. Uw naam kwam niet voor op de zittingslijst. De raadsheer heeft het uitroepen van de zaak gehoord. Hier leiden wij uit af dat bij het uitroepen van uw zaak de deur van de zittingszaal, die van binnen naar buiten toe opent, door de bode die de zaak uitriep werd open gehouden. De bode achter de bodebalie heeft het uitroepen van uw zaak niet gehoord. De bode uit de zittingszaal heeft u op de gang zien staan, maar wist dus niet dat u voor de onderhavige zaak kwam.
Achteraf stel ik vast dat, hoewel u zich in deze zaak tijdig had gesteld, dit binnen het hof niet op de juiste wijze is verwerkt, omdat uw naam niet op de zittingslijst voorkwam en de raadsheer er niet van op de hoogte was dat u zich had gesteld. Wat er precies is mis gegaan, heb ik niet meer kunnen achterhalen. Dit is in elk geval aan de kant van het hof niet goed gegaan: in die zin acht ik uw klacht gegrond. Ik bied u hiervoor mijn verontschuldigingen aan.
Wanneer wel bekend was geweest dat u zich als advocaat had gesteld, dan zou u hoogstwaarschijnlijk bij het uitroepen van de zaak zijn aangesproken door de bode uit de zittingszaal, aangezien de bode uit de zittingszaal u wel op de gang heeft zien staan.
Niet meer te reconstrueren is hoe duidelijk en voor iedereen hoorbaar de zaak is uitgeroepen. De raadsheer heeft het kunnen horen. U stond achter de geopende deur wat mogelijk van invloed is geweest op wat u heeft kunnen horen. De bode achter de balie heeft het uitroepen niet gehoord, maar dat kan ook zijn oorzaak hebben in het feit dat hij met andere zaken bezig was: hij bediende meerdere zalen.
Naar aanleiding van uw klacht zal het hof aandacht vragen voor de juiste verwerking van stelbrieven van advocaten en de manier waarop de zaken worden uitgeroepen.”
2.4
Uit de hiervoor weergegeven stukken moet worden afgeleid dat de raadsman van de verdachte zich tijdig heeft gesteld en dat de raadsman op het tijdstip van aanvang van de terechtzitting bij de zittingszaal aanwezig was. Gelet daarop en in aanmerking genomen de gang van zaken rond het uitroepen van de zaak zoals beschreven in de brief van het hof van 16 februari 2022, heeft de raadsman ten onrechte niet de gelegenheid gekregen de verdachte in zijn afwezigheid op de terechtzitting te vertegenwoordigen. De beslissing van het hof om tegen de verdachte verstek te verlenen en het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten is dus achteraf bezien onjuist.
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 oktober 2023.