Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
17 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1970 is geboren. De advocaat van de betrokkene, S.F.W. van ’t Hullenaar, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin werd geklaagd over de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling van de zaak.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet voldoende bewijs had geleverd om te concluderen dat het contante geld dat op de bankrekeningen van de betrokkene was gestort, afkomstig was van de betrokkene zelf. De camerabeelden en tapgesprekken die door het hof waren gebruikt, boden geen steun voor het oordeel dat het geld op de bankrekeningen van de betrokkene afkomstig was van witwassen. De Hoge Raad concludeerde dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet kon worden onderbouwd met de beschikbare bewijsmiddelen en dat het hof onvoldoende gemotiveerd had waarom de betrokkene voordeel had verkregen uit strafbare feiten.
Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat deze opnieuw kan worden berecht. Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van profijtontneming en de eisen die aan de motivering van dergelijke uitspraken worden gesteld.