Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beslissing
17 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 17 december 2021 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1974, was betrokken bij een diamantroof op Schiphol in 2005, waarbij hij werd beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld en poging tot diefstal met geweld, zoals omschreven in artikel 312.2 van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad behandelt de vraag of er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de feitelijke aanleg. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat een beroep op overschrijding van de redelijke termijn niet voor het eerst in cassatie kan worden gedaan. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 3, 5 en 12 november 2021 is de zaak behandeld in aanwezigheid van de verdachte en zijn raadsman, maar er is geen verweer gevoerd over de overschrijding van de redelijke termijn. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelt dat het cassatiemiddel afstuit op het feit dat er geen verweer is gevoerd over de redelijke termijn, en verwerpt het beroep. Dit arrest is gewezen door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.