ECLI:NL:HR:2023:1441

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
22/02880
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie met betrekking tot de afwijzing van getuigenverzoek en betrouwbaarheid van bewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1960, was aangeklaagd voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, in strijd met artikel 26.1 van de Wet wapens en munitie. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken, maar het hof had in hoger beroep de verdachte veroordeeld. De verdediging had in hoger beroep verzocht om een getuige te horen, maar dit verzoek werd door het hof afgewezen op de grond dat het horen van de getuige niet van belang was voor de beslissing in de strafzaak. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het getuigenverzoek niet zonder meer begrijpelijk was, aangezien het hof de bewezenverklaring mede had gebaseerd op de verklaring van de getuige zonder dat de verdediging deze had kunnen ondervragen. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat de verklaring van de getuige van zeer ondergeschikte betekenis was in het geheel van de bewijsvoering. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring voldoende gemotiveerd was, ook zonder de gewraakte getuigenverklaring. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte en bevestigde de veroordeling van het hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/02880
Datum17 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 augustus 2022, nummer 21-001672-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben J.C. Reisinger en M.N. Greeven, beiden advocaat te [plaats] , bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsvrouw M.N. Greeven heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige ontoereikend is gemotiveerd, althans dat die afwijzing en het gebruik van een eerder door deze getuige afgelegde verklaring voor het bewijs, niet verenigbaar is met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
2.2.1
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“1.
hij op 19 april 2020 te [plaats] een wapen van categorie III, onder I van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, pistool, van het merk Walter, type P99 AS, kaliber 9x19mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad.
2.
hij op 19 april 2020 te [plaats] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 30 scherpe patronen kaliber 9x19 mm, voorhanden heeft gehad.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 8-9 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 19 april 2020 omstreeks 19.20 uur kregen wij de opdracht om naar de [a-straat] te [plaats] te gaan omdat daar mogelijk een conflict gaande was. Ik hoorde dat er een massale vechtpartij gaande was. Omstreeks 19.25 uur kwamen wij ter plaatse. Ik hoorde opeens collega [verbalisant 2] schreeuwen dat er een vuurwapen was gevonden. Ik zag vervolgens [verbalisant 2] bij de flat in een bosschage staan. Ik sprak een man aan genaamd [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 1986 en ik vroeg aan hem wat er gebeurd was. Ik hoorde [betrokkene 1] het volgende zeggen:
- Ik kreeg ruzie met [betrokkene 2] die woonachtig is op de [a-straat 1] te [plaats] .
- Ik hoorde [betrokkene 2] zeggen: wacht maar ik regel wel wat.
- Mijn broer zag vervolgens iemand in het portiek een vuurwapen doorladen.
- Ik heb zelf het vuurwapen niet gezien.
Ik vroeg vervolgens wie er dan wel het vuurwapen had gezien. Ik zag dat [betrokkene 1] mij een persoon aanwees. Ik sprak vervolgens de man aan die werd aangewezen door [betrokkene 1] . Ik hoorde dat deze man mij het volgende vertelde:
- Jullie hebben de juiste man aangehouden.
- Ik bedoel die oude dikke man die gevallen was in het bosje.
- Die man had het vuurwapen in zijn handen.
- Toen de politie kwam deed deze man het vuurwapen in zijn broeksband.
Deze man gaf op te zijn genaamd [betrokkene 3] , geboren [geboortedatum] 1977.
2.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 14-15 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op 19 april 2020 kwam ik samen met politieambtenaar [verbalisant 3] op de [a-straat] te [plaats] . Ik werd aangesproken door een onbekend gebleven man. Ik hoorde dat deze man zei: “Die voor je heeft met een wapen gelopen op straat”, of woorden van gelijke strekking. Ik zag dat er op dat moment twee mannen voor mij liepen. Ik zag dat één van hen een zwart shirt droeg en een gezet postuur had. Ik zag dat de andere man naast hem wat ouder was een blauwkleurige bodywarmer droeg. Ik heb in verband met de veiligheid van de collega’s en omstanders de man in het zwarte shirt vastgepakt en [verbalisant 3] gesommeerd hem vast te pakken in verband met controle Wet Wapens en Munitie. Ik heb politieambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] gesommeerd de andere man vast te pakken en een controle op grond van de Wet Wapens en Munitie te doen. Omdat de eerste man voornamelijk strakke kleding droeg en geen jas kon ik al vrij snel inschatten dat hij geen vuurwapen bij zich droeg. Om deze reden keek ik naar de andere man die bij collega's [verbalisant 4] en [verbalisant 5] stond. Ik zag dat deze man voor een kleine heg stond die een stuk gemeentegrond begrensde. Ik zag dat deze man zich achterover liet vallen over de heg heen. Ik zag aan de manier waarop de man zich liet vallen dat hij dit opzettelijk deed. Ik zag namelijk dat hij zijn kont naar achteren bewoog en een soort zithouding aannam. Ik zag dat hij zich vervolgens achterover liet vallen. Ik zag dat collega's [verbalisant 4] en [verbalisant 5] de man vervolgens vastpakten en hem weer uit de tuin trokken. Ik stond op dat moment naast de tuin en zag dat op de grond waar de man gelegen had een vuurwapen lag. Ik zag tevens dat er een patroonhouder lag. De verdachte bleek te zijn genaamd: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] , wonende [b-straat 1] te [plaats] .
3.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 16 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] :
Wij kwamen op 19 april 2020 omstreeks 19.25 uur ter plaatse op de [a-straat] te [plaats] . Toen wij bij de collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 3] waren hoorden wij [verbalisant 2] tegen ons zeggen dat wij een man moesten controleren op grond van de Wet Wapens en Munitie. Ik zag dat collega [verbalisant 2] een man vasthield en dat hij deze persoon in onze richting aangaf. Deze persoon bleek later te zijn: [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1960 te [geboorteplaats] , hierna te noemen ‘ [verdachte] ’. Wij pakten [verdachte] vervolgens vast. [verdachte] was constant zenuwachtig om zich heen aan het kijken en aan het bewegen. Wij zeiden tegen [verdachte] , terwijl wij hem vasthielden, dat hij even wat rustiger moest worden en dat wij hem gingen fouilleren. Terwijl wij [verdachte] vasthielden deed hij opeens een stap naar achteren en liet zich achterover vallen. Wij zagen dat hij zich in een perkje met een lage struik liet vallen. Vervolgens hebben wij [verdachte] bij zijn armen opgetild. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb [verdachte] vervolgens gefouilleerd. Terwijl ik halverwege de fouillering bezig was hoorde ik collega [verbalisant 2] roepen dat hij een vuurwapen zag liggen. Wij zagen dat hij wees richting de bosjes waar [verdachte] eerder in was gevallen. Wij zagen dat collega [verbalisant 2] liep naar de plek waar het vuurwapen lag. Precies de plek waar [verdachte] eerder had gelegen tussen de struiken.
4.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 19-20 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
- als relaas van verbalisant [verbalisant 6] :
Op 19 april 2020 was ik op de [a-straat] te [plaats] . Ik hoorde collega [verbalisant 2] met luide stem ‘vuurwapen!’ roepen. Door collega [verbalisant 7] , werkzaam bij de forensische opsporing Midden Nederland, werd het aangetroffen vuurwapen ontladen en veilig gesteld op sporen. Uiteindelijk bleek het te gaan om een vuurwapen, twee patroonhouders en in totaal 30 patronen. Dit vuurwapen, de 2 houders en de munitie, 30 patronen, zijn in beslag genomen en overgedragen aan de afdeling Wapens, munitie en explosieven. Foto’s van het vuurwapen en de twee houders worden bij dit proces–verbaal van bevindingen gevoegd.
- als bijlage op p. 23 een drietal foto’s met daarop:
het vuurwapen, met daarnaast stickers met het SIN-nummer AAMN8267NL.
een patroonhouder met daarnaast stickers met het SIN-nummer AAMN8261NL.
een patroonhouder met daarnaast stickers met het SIN-nummer AAMN8263NL.
5.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 10-11 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 8] :
Op 19 april 2020, omstreeks 21:00 uur was ik ter plaatse op de [a-straat] te [plaats] in verband met een melding van een vechtpartij. Omstreeks bovengenoemde tijd sprak ik met: [betrokkene 1] , geboren [geboortedatum] 1988. Ik hoorde haar het volgende zeggen: "Mijn broertje [betrokkene 4] heeft een relatie gehad met een zusje van [betrokkene 2] . [betrokkene 2] woont op de [a-straat 1] . Ik zag dat de schoonvader van [betrokkene 2] in het portiek liep. Ik zag dat hij op een gegeven moment voor het portiek in de bosjes viel. Ik zag dat er later, op diezelfde plek als waar de man in de bosjes viel, een pistool lag. Ik zag dat er politie bij het pistool stond. Ik zag dat de man werd aangehouden door de politie".
6.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 12 van het proces-verbaal genummerd 2020118413) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 9] :
Op 20 april 2020 sprak ik met [betrokkene 1] , geboren op [geboortedatum] 1988 te [plaats] . Ik hoorde haar verklaren dat het conflict was ontstaan met [betrokkene 5] . Ook had zij vaker vernomen dat [betrokkene 5] vaker contact had met haar pleegopa genaamd [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ). Als er een conflict was, moest [verdachte] “iets meenemen”. Daarmee werd een wapen bedoeld.
7.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 101-103 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 10] :
Naar aanleiding van de onder dit proces aangetroffen en in beslag genomen voorwerpen, is door mij, in het kader van de Wet wapens en munitie, op 28 april 2020, een nader onderzoek aan deze voorwerpen ingesteld, waarbij het onderstaande werd bevonden:
Omschrijving voorwerpen.
1.
Goednummers
PL0900-2020118415-2616613 (pistool)
PL0900-2020118415-2616614 (patroonmagazijn) en
PL0900-2020118415-2616616 (2e patroonmagazijn)
SIN
AAMN8262NL (pistool),
AAMN826INL (patroonmagazijn)
en AAMN8263 NL (2e patroonmagazijn)
Wapen: vuurwapen, pistool
Categorie: III sub I
Indien dit vuurwapen onbevoegd voorhanden wordt gehouden
Verbodsartikel: 26 lid 1 WWM
Strafartikel: 55 lid 3a WWM
Bovengenoemd voorwerp is een pistool, merk Walther, model P99 AS, kaliber 9x19mm en voorzien van het wapennummer F6B6787.
2.
Goednummers PL0900-2020118415-2616615
PL0900-2020118415-2616617
SIN
AAMNS291NL
AAMN8290NL
Munitie: scherpe patronen
Categorie: III
Indien de patronen onbevoegd voorhanden worden gehouden:
Verbodsartikel: 26 lid 1 WWM
Strafartikel: 55 lid 1 WWM
a. scherpe patronen kaliber 9mm Luger (=9x19mm), merken S&B (9x) en PMP (5x), afkomstig uit het patroonmagazijn van het onder 1 omschreven vuurwapen
b. scherpe patronen kaliber 9mm Luger (=9x19mm), merken S&B (8x), PMP (5x) en Norinco (1x), afkomstig uit het 2e patroonmagazijn van het onder 1 omschreven vuurwapen
8.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 35 en 39 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 11] :
Onderzoeksbevindingen 26Glenwood.
Uit onderzoeksbevindingen is de verdenking gerezen dat [betrokkene 6] , [betrokkene 7] en [betrokkene 8] deelnemen aan een crimineel samenwerkingsverband gericht op de handel in vuurwapens. Deze vuurwapens worden aangeschaft bij [A] te Slowakije. Voor de afscherming werd door hen gebruik gemaakt van facilitaire personen en tevens werd er zeer vermoedelijk gebruik gemaakt van een ID–bewijs op naam van [betrokkene 9] . De verdenking is gerezen dat in ieder geval op 19 januari 2016 door [betrokkene 8] een aankoop is gedaan op naam van [betrokkene 9] waarbij 15 stuks Flobert vuurwapens worden aangeschaft van het merk Walther.
Na een melding op zondag 19 april 2020 van een massale vechtpartij op de [a-straat] in [plaats] is er politie ter plaatse gegaan. Door een getuige werd waargenomen dat een persoon een vuurwapen had doorgeladen in een portiek. Op aanwijzing van deze getuige werd de persoon die met het vuurwapen was gezien, gecontroleerd op de Wet Wapens en Munitie. Op vastpakken liet deze persoon zich in de aanwezige bosschages vallen. Door de aanwezige politieambtenaren die de controle wilden uitvoerden werd vervolgens op de plek waar de man zich had laten vallen een vuurwapen gezien en in beslaggenomen. Hierop werd deze persoon als verdachte aangehouden. Deze bleek te zijn genaamd [verdachte] geboren op [geboortedatum] 1960. Uit onderzoek aan het vuurwapen bleek dat het een Walther P99 AS, kaliber 9x19mm betreft voorzien van het serienummer FBB 6787. Gebleken is dat dit vuurwapen op 22 mei 2015 is aangeschaft op naam van [betrokkene 9] .
Resumé: Op naam van [betrokkene 9] werd op 22 mei 2015 een partij vuurwapens aangeschaft bij [A] . De verdenking is gerezen dat [betrokkene 8] betrokkenheid heeft bij de aankopen bij [A] op naam van [betrokkene 9] in 2015. Vanuit het onderzoek 26Olita blijkt dat er contacten waren tussen [betrokkene 6] en [verdachte] . Op 17 juni 2019 maakt [betrokkene 6] een afspraak met [verdachte] . [betrokkene 6] stelt hierna contact [betrokkene 8] op de hoogte dat hij om 8.00 uur een afspraak in [plaats] heeft. [betrokkene 8] en [betrokkene 6] gaan gezamenlijk in de Volkswagen Polo naar [plaats] . Uit de bakengegevens van de Volkswagen Polo blijkt dat er een stop is op de [b-straat 1] [plaats] , betreffend het GBA-adres van [verdachte] . Gedurende de rit naar [verdachte] wordt onder meer veelvuldig over vuurwapens en ombouwen gesproken. Op 19 april 2020 werd er een vuurwapen aangetroffen op de plek waar [verdachte] in de bosjes lag. Gelet op bovenvermelde bevindingen, is de verdenking gerezen dat [betrokkene 8] en [betrokkene 6] een Walther P99 uit de aankoop van [betrokkene 9] aan [verdachte] hebben geleverd.
9.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 70 van het proces-verbaal genummerd 2020118415) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 11] :
Op maandag 20 april 2020 werd door mij proces-verbaal LERAD18007-2864 opgemaakt. In dit proces-verbaal wordt het contact en ontmoeting beschreven tussen [betrokkene 6] , [betrokkene 8] en [verdachte] op 17 juni 2019. Echter werd in genoemd proces-verbaal door mij abusievelijk meerdere malen naam [verdachte] vermeld. Dit dient echter te zijn [verdachte] .”
2.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Op 19 april 2020 kwam een melding binnen bij de politie van een massale vechtpartij op de [a-straat] te [plaats] . Verbalisant [verbalisant 2] werd daar aangesproken door een onbekend gebleven man. Deze man zei: “Die voor je heeft met een wapen gelopen op straat”. Er liepen op dat moment twee mannen voor hem. Eén van de mannen werd door [verbalisant 2] gefouilleerd en bleek geen vuurwapen bij zich te dragen. De andere man, verdachte [verdachte] werd gefouilleerd door verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] . Verbalisanten zagen dat de man constant zenuwachtig om zich heen aan het kijken en aan het bewegen was. Terwijl verbalisanten hem vasthielden deed verdachte opeens een stap naar achteren en liet zich achterover vallen. Verbalisanten hebben verdachte bij zijn armen opgetild en gefouilleerd. Terwijl zij daarmee bezig waren hoorden zij van verbalisant [verbalisant 2] dat hij een vuurwapen zag liggen, precies op de plek waar verdachte eerder was gevallen. Uiteindelijk bleek het te gaan om een vuurwapen, twee patroonhouders en in totaal 30 patronen. Het betreft een vuurwapen, pistool van het merk Walther, model P99 AS, kaliber 9x19mm, voorzien van wapennummer FBB6787.
Verbalisanten spraken met diverse mensen ter plaatse. Verbalisant [verbalisant 1] hoorde van [betrokkene 1] dat hij ruzie had gekregen met [betrokkene 2] , de schoonzoon van verdachte. [betrokkene 2] zou daarbij hebben geroepen: “Wacht maar, ik regel wel wat”. Volgens [betrokkene 1] had zijn broer gezien dat iemand een vuurwapen doorlaadde in het portiek. Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat [betrokkene 3] hem vertelde dat de oude dikke man die in de bosjes was gevallen een vuurwapen in zijn handen heeft gehad en deze in zijn broeksband heeft verstopt toen de politie ter plaatse arriveerde.
Verbalisanten spraken verder met een vrouw genaamd [betrokkene 1] . Zij vertelde dat de schoonvader van [betrokkene 2] het portiek inliep. Op een gegeven moment zag zij dat deze man in de bosjes viel. Later verklaarde [betrokkene 1] nog dat zij van [betrokkene 5] had begrepen dat als er een conflict was, verdachte iets moest meenemen. Daarmee werd volgens [betrokkene 1] een wapen bedoeld.
Uit onderzoek 26Glenwood is gebleken dat op 22 mei 2015 een partij vuurwapens van het merk Walther is aangeschaft op naam van [betrokkene 9] , waaronder een Walther P99 AS voorzien van het serienummer FBB 6787, zijnde het wapen dat tijdens de vechtpartij werd aangetroffen in de bosjes, op de plek waar verdachte was gevallen. Tevens is uit onderzoek 26Glenwood de verdenking gerezen dat verdachte op 17 juni 2019 een Walther P99 heeft gekocht van ene [betrokkene 6] en [betrokkene 8] .
Het hof constateert dat het vuurwapen en de munitie is aangetroffen op de plek in de bosjes waar verdachte zich liet vallen en dat er diverse personen zijn die aan verbalisanten hebben verteld dat verdachte een vuurwapen bij zich zou dragen. Het aangetroffen wapen met bovengenoemd serienummer komt bovendien voor in een onderzoek waar verdachte ook in voorkomt en waarin de verdenking was gerezen dat verdachte een Walther P99 had gekocht. Al het voorgaande in aanmerking nemend, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.”
2.3.1
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging het (voorwaardelijk) verzoek gedaan om [betrokkene 1] als getuige te horen. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 23 april 2021 gehechte pleitnota houdt daarover het volgende in:
“In visie van de verdediging geldt: de bewijsbeslissing van de Politierechter is volledig te begrijpen vanwege ontbreken overtuigend bewijs. Immers, er zijn
- niet (voldoende) aanwijzingen betrokkenheid cliënt bij vuurwapen (en bijhorende munitie)
(...)
o enige getuige die cliënt aanwijst als de juiste persoon, betreft een ogenschijnlijk subjectieve getuige; [betrokkene 3] (p 9), maar slechts in pv bevindingen
overige getuigen niet direct redengevend:
 [betrokkene 1] : ‘iets meenemen’ (p 12) > wat dan?
(...)
Conclusie: van redelijke twijfel is op zijn minst sprake, reden vrijspraak PR enige logische beslissing is.
(...)
Mocht uw Hof hier anders over denken, en dus ook tot een andere beslissing komen dan de Politierechter, dan verzoekt de verdediging om de volgende personen als getuige (a charge) te horen:
1. (...)
2. [betrokkene 1] (...) (over ‘iets’ meenemen)”
(...)
Bij dit verzoek baseert de verdediging zich in het bijzonder op art. 6 lid 3 EVRM.”
2.3.2
Het hof heeft het (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van [betrokkene 1] als getuige afgewezen. Het hof heeft deze afwijzing als volgt gemotiveerd:
“De raadsman heeft ter zitting verzocht om de volgende personen als getuige te horen:
1. (...)
2. [betrokkene 1] ,
(...)
Ter onderbouwing van zijn verzoek heeft de raadsman ten aanzien van het als getuige horen van de onder 2 en (...) genoemde personen aangevoerd dat deze hebben verklaard over ‘iets meenemen’.
(...)
Het hof is van oordeel dat het horen van de personen genoemd onder 2 en (...) niet van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing. (...)
Voor zover het verzoek van de raadsman ziet op de personen genoemd onder 2 (...) zal het daarom worden afgewezen.”
2.4.1
In deze zaak heeft de raadsman van de verdachte verzocht om [betrokkene 1] als getuige te horen over haar verklaring dat de verdachte “iets” moest meenemen als er een conflict was en dat met dit “iets” op een wapen werd gedoeld. Het hof heeft het verzoek afgewezen op de grond dat het horen van [betrokkene 1] “niet van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing”. De afwijzing van dat verzoek, waaraan onder meer ten grondslag is gelegd dat de verdediging (de redengevendheid van) de betreffende verklaring van die getuige betwist, is niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat het hof de bewezenverklaring mede heeft aangenomen op grond van die verklaring van [betrokkene 1] zonder dat de verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576).
2.4.2
Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht. Dat hoeft echter niet tot cassatie te leiden om de volgende redenen. De in bewijsmiddel 6 opgenomen verklaring van [betrokkene 1] betreft slechts een niet geconcretiseerde mededeling over het meenemen van ‘een wapen’ door de verdachte bij conflicten en heeft niet betrekking op de specifieke feiten en omstandigheden (waaronder de datum waarop de verdachte het wapen voorhanden had en het soort wapen), zoals vermeld in de bewezenverklaring. Bovendien is, in het bijzonder gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen 1 tot en met 4, die verklaring in het geheel van de bewijsvoering van het hof van zeer ondergeschikte betekenis. Uit de betreffende bewijsmiddelen komt onder meer naar voren dat (i) de politie de verdachte, naar aanleiding van een melding over wapenbezit, wilde fouilleren op de aanwezigheid van wapens, (ii) de verdachte zich toen opzettelijk liet vallen in een perkje, (iii) de politie meteen daarna het vuurwapen en de munitie aantrof op precies die plek in het perkje waar de verdachte gelegen had, en dat (iv) [betrokkene 3] heeft verklaard dat de verdachte het betreffende vuurwapen voorhanden had op het moment dat de politie kwam. Een en ander brengt met zich dat ook als bewijsmiddel 6 wordt weggedacht, de bewezenverklaring zonder meer toereikend is gemotiveerd en dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij de klachten van het cassatiemiddel.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt in de kern over de verwerping door het hof van een verweer over de betrouwbaarheid van het door het hof als bewijsmiddel 3 gebruikte proces–verbaal van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 4] en van de door het hof als bewijsmiddel 1 gebruikte verklaring van [betrokkene 3] .
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.20 tot en met 3.22.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 oktober 2023.