ECLI:NL:HR:2023:1426

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
22/02278
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over wijziging van eis en goede procesorde in civiele procedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Crownvest AG en Stichting Katholieke Universiteit, thans Stichting Radboud Universiteit (SKU). Crownvest, gevestigd in Zwitserland, had een vordering ingesteld tegen SKU, die niet verschenen was in de procedure. De zaak betreft een eiswijziging die Crownvest had doorgevoerd in haar memorie van grieven, waarbij zij een schadevergoeding eiste op basis van tekortkomingen van SKU in een gezamenlijk project voor de ontwikkeling van een gel voor brandwonden. SKU was niet verschenen op de zitting en Crownvest had haar gewijzigde eis niet tijdig aan SKU betekend, wat volgens de Hoge Raad in strijd was met de goede procesorde. De Hoge Raad oordeelde dat de eiswijziging niet aan SKU was betekend zoals vereist door artikel 130 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof had terecht geoordeeld dat Crownvest geen belang had bij de oorspronkelijk ingestelde vorderingen en het bestreden vonnis had bekrachtigd. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep en veroordeelde Crownvest in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van SKU op nihil waren begroot.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/02278
Datum13 oktober 2023
ARREST
In de zaak van
CROWNVEST AG,
gevestigd te Pfäffikon, Zwitserland,
EISERES tot cassatie,
hierna: Crownvest,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
STICHTING KATHOLIEKE UNIVERSITEIT, thans STICHTING RADBOUD UNIVERSITEIT,
gevestigd te Nijmegen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: SKU,
niet verschenen.

1.Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak NL17.10572 van de rechtbank Gelderland van 18 december 2019;
b. de arresten in de zaak 200.279.399 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 juni 2021 en 22 maart 2022.
Crownvest heeft tegen het arrest van het hof van 22 maart 2022 beroep in cassatie ingesteld.
Tegen SKU is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Crownvest heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.2
Wound-ex B.V. (hierna: Wound-ex) heeft in de procedure in eerste aanleg, samengevat, afgifte gevorderd door SKU van materialen (onder andere monomeren en polymeren) die behoorden bij een project waarin onder andere SKU en (de rechtsvoorgangster van) Wound-ex hadden samengewerkt. Het project had betrekking op de ontwikkeling van een gel voor de behandeling van brandwonden.
2.3
De rechtbank [1] heeft de vorderingen van Wound-ex afgewezen. Wound-ex heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
2.4
SKU is op de roldatum waartegen zij bij het hof was gedagvaard niet verschenen. Wound-ex heeft op die roldatum een ‘akte inzake partijwisseling’ genomen, op de grond dat zij haar vordering op SKU had gecedeerd aan Crownvest. Daarna is de zaak op grond van art. 225 lid 1, onder c, Rv geschorst. Vervolgens heeft Crownvest SKU opgeroepen om te verschijnen om de procedure te hervatten. SKU is daarop evenmin verschenen. Tegen haar is verstek verleend.
2.5
Crownvest heeft daarna een memorie van grieven genomen. Daarin heeft zij de eis gewijzigd in, samengevat, een vordering tot schadevergoeding, op te maken bij staat, op de grond dat SKU jegens Wound-ex is tekortgeschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld door onder meer het beëindigen van het project en het niet teruggeven van de materialen en onderzoeksresultaten. Crownvest heeft deze eiswijziging niet aan SKU betekend. Bij de mondelinge behandeling heeft zij het hof verzocht om haar alsnog de gelegenheid te bieden de memorie van grieven met gewijzigde eis aan SKU te betekenen. Het hof [2] heeft dit verzoek afgewezen met de volgende motivering:

Verzuim betekening eiswijziging
4.1
Crownvest heeft in haar memorie van grieven haar eis gewijzigd. De advocaat van Crownvest heeft op de zitting desgevraagd verklaard dat de eiswijziging niet aan SKU is betekend zoals bedoeld in artikel 130 lid 3 Rv. Aan de in dat artikel neergelegde eis van
tijdige betekening ligt de gedachte ten grondslag dat moet worden vermeden dat een gedaagde of geïntimeerde tot iets veroordeeld kan worden waarvan hij niet weet en niet kan weten dat en waarom het gevorderd is. Crownvest heeft op de zitting een aanhouding gevraagd om de memorie van grieven met gewijzigde eis na afloop van de mondelinge behandeling alsnog aan SKU te laten betekenen. Dat is naar het oordeel van het hof in deze fase van de procedure (tussen mondelinge behandeling en arrest en ruim een jaar na de eiswijziging) ontijdig en in strijd met de goede procesorde. Op grond van artikel 130 lid 3 Rv is de wijziging van eis bij gebreke van een tijdige betekening dus uitgesloten. Het hof zal uitgaan van de vorderingen zoals door de rechtbank beoordeeld in het vonnis van 18 december 2019.”
Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat Crownvest bij de oorspronkelijk ingestelde vorderingen geen belang heeft en het bestreden vonnis bekrachtigd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek van Crownvest om haar in de gelegenheid te stellen de eiswijziging alsnog aan SKU te betekenen. Volgens het onderdeel miskent het hof dat ‘tijdig’ in de zin van art. 130 lid 3 Rv slechts betrekking heeft op de inachtneming van de door art. 120 lid 3 Rv voorgeschreven termijn. Het feit dat de eiswijziging niet is betekend voordat de memorie van grieven is genomen, brengt niet zonder meer mee dat een wijziging van eis op grond van art. 130 lid 3 Rv is uitgesloten. Deze bepaling staat er niet aan in de weg dat alsnog wordt betekend. Daarnaast klaagt het onderdeel dat het hof zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd, nu het hof geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt.
3.2
Art. 130 lid 3 Rv bepaalt:
“Indien een partij niet in het geding is verschenen, is een verandering of vermeerdering van eis tegen die partij uitgesloten, tenzij de eiser de verandering of vermeerdering tijdig bij exploot aan haar kenbaar heeft gemaakt. In laatstgenoemd geval is artikel 120, derde lid, van overeenkomstige toepassing.”
Uit de verwijzing naar art. 120 lid 3 Rv blijkt dat ‘tijdig’ in de zin van art. 130 lid 3 Rv inhoudt dat de toepasselijke dagvaardingstermijn (art. 114-117 Rv) in acht moet worden genomen. De verandering of vermeerdering van eis moet derhalve voorafgaand aan de roldatum waarop de eis wordt gewijzigd aan de niet verschenen partij worden betekend met inachtneming van de toepasselijke termijn van art. 114-117 Rv.
3.3
Indien de verandering of vermeerdering van eis niet tijdig bij exploot aan de niet verschenen partij kenbaar is gemaakt, is uitgangspunt dat de rechter, op verzoek van de partij die haar eis wil wijzigen of ambtshalve, alsnog gelegenheid kan bieden om de verandering of vermeerdering van eis aan de niet verschenen wederpartij te doen betekenen. De rechter kan wegens strijd met de eisen van een goede procesorde afzien van het bieden van die gelegenheid.
3.4
Het hof heeft overwogen dat de eiswijziging niet aan SKU is betekend en heeft het op de mondelinge behandeling gedane verzoek van Crownvest om haar de gelegenheid te bieden de eiswijziging alsnog aan SKU te betekenen, afgewezen wegens strijd met de eisen van een goede procesorde. Het hof heeft daarbij gewezen op de fase waarin de procedure zich bevond ten tijde van dat verzoek, te weten ruim een jaar na de eiswijziging, tijdens de mondelinge behandeling, waarna (naar het hof kennelijk heeft bedoeld) arrest zou worden gewezen. Gelet op hetgeen in 3.3 is overwogen, geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering. De hiervoor in 3.1, laatste volzin, weergegeven klacht faalt derhalve.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt Crownvest in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van SKU begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de president G. de Groot als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, A.E.B. ter Heide, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
13 oktober 2023.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 18 december 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:5861.
2.Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 maart 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2174.