Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
5.Beslissing
17 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1977, was beschuldigd van valsheid in geschrift, gepleegd door in februari 2000 met een gestolen creditcard betalingen te doen bij benzinestations en daarbij valse handtekeningen te gebruiken. De centrale vraag in deze zaak was of het recht tot strafvervolging was verjaard. De Hoge Raad oordeelde dat de verstekmededeling van het hof van 25 maart 2004 moet worden aangemerkt als een daad van vervolging die de verjaring stuit. Dit betekent dat er een nieuwe verjaringstermijn is aangevangen op die datum. Aangezien er in de twaalf jaren na deze datum geen verdere daad van vervolging heeft plaatsgevonden, is het recht tot strafvervolging verjaard.
Daarnaast werd er in de zaak gekeken naar de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad concludeerde dat, hoewel de redelijke termijn was overschreden, er geen aanleiding was om aan dit oordeel rechtsgevolgen te verbinden. De Hoge Raad verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, waarmee de eerdere uitspraken van het hof en de politierechter werden vernietigd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de verjaringstermijnen en de bescherming van de rechten van de verdachte in het strafproces.