ECLI:NL:HR:2023:1414

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
21/03570
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van strafvervolging en overschrijding van de redelijke termijn in cassatiefase

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1977, was beschuldigd van valsheid in geschrift, gepleegd door in februari 2000 met een gestolen creditcard betalingen te doen bij benzinestations en daarbij valse handtekeningen te gebruiken. De centrale vraag in deze zaak was of het recht tot strafvervolging was verjaard. De Hoge Raad oordeelde dat de verstekmededeling van het hof van 25 maart 2004 moet worden aangemerkt als een daad van vervolging die de verjaring stuit. Dit betekent dat er een nieuwe verjaringstermijn is aangevangen op die datum. Aangezien er in de twaalf jaren na deze datum geen verdere daad van vervolging heeft plaatsgevonden, is het recht tot strafvervolging verjaard.

Daarnaast werd er in de zaak gekeken naar de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase. De Hoge Raad concludeerde dat, hoewel de redelijke termijn was overschreden, er geen aanleiding was om aan dit oordeel rechtsgevolgen te verbinden. De Hoge Raad verklaarde het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging, waarmee de eerdere uitspraken van het hof en de politierechter werden vernietigd. Deze uitspraak benadrukt het belang van de verjaringstermijnen en de bescherming van de rechten van de verdachte in het strafproces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03570
Datum17 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 7 juni 2002, nummer 22-000848-02, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, behoudens voor zover daarbij het vonnis van de Politierechter is vernietigd, en tot het niet-ontvankelijk verklaren van het openbaar ministerie in de vervolging.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel voert aan dat het recht tot strafvordering wegens verjaring is vervallen.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.2 tot en met 3.8.
2.3
De Hoge Raad zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Gelet op de hierna volgende beslissing is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig ander rechtsgevolg te verbinden. De Hoge Raad zal daarom met dat oordeel volstaan.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof en de uitspraak van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage van 24 april 2001;
- verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
17 oktober 2023.