ECLI:NL:HR:2023:1399
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake naheffingsaanslag omzetbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X], hierna aangeduid als belanghebbende, tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 14 maart 2023, nummer 21/00523, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer HAA 20/6524). De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende was opgelegd over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015, inclusief een boetebeschikking en een beschikking inzake belastingrente.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst van deze beoordeling was dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in dit geval geen verdere motivering hoeven geven voor zijn oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.