Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
3 oktober 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 januari 2022. De verdachte, geboren in 1947, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De verdediging had tijdens de terechtzitting in hoger beroep verzocht om een schouw, omdat de feitelijke situatie niet voldoende duidelijk was uit het proces-verbaal. Dit verzoek werd afgewezen door de voorzitter van het hof, wat leidde tot het cassatiemiddel dat het hof niet had beslist op dit verzoek. De Hoge Raad oordeelde dat een uitdrukkelijke beslissing op het verzoek tot schouw vereist was, aangezien dit verzoek was gedaan op basis van de artikelen 318 en 328 van het Wetboek van Strafvordering. Het proces-verbaal en de uitspraak van het hof bevatten geen beslissing op dit verzoek, waardoor het cassatiemiddel terecht was voorgesteld. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging in de zaak met parketnummer 10-263971-20. De zaak is teruggeworpen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.