ECLI:NL:HR:2023:1341

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
22/00157
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verzoek tot houden van schouw in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 oktober 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 januari 2022. De verdachte, geboren in 1947, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De verdediging had tijdens de terechtzitting in hoger beroep verzocht om een schouw, omdat de feitelijke situatie niet voldoende duidelijk was uit het proces-verbaal. Dit verzoek werd afgewezen door de voorzitter van het hof, wat leidde tot het cassatiemiddel dat het hof niet had beslist op dit verzoek. De Hoge Raad oordeelde dat een uitdrukkelijke beslissing op het verzoek tot schouw vereist was, aangezien dit verzoek was gedaan op basis van de artikelen 318 en 328 van het Wetboek van Strafvordering. Het proces-verbaal en de uitspraak van het hof bevatten geen beslissing op dit verzoek, waardoor het cassatiemiddel terecht was voorgesteld. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging in de zaak met parketnummer 10-263971-20. De zaak is teruggeworpen naar het gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer22/00157
Datum3 oktober 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 13 januari 2022, nummer 22-000935-21, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1947,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 10-263971-20 en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet heeft beslist op een verzoek dat de verdediging op de terechtzitting in hoger beroep heeft gedaan tot het houden van een schouw.
2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt in:
“Ik ben persoonlijk ter plaatse gaan kijken omdat de situatie mij onvoldoende duidelijk werd uit het PV. Dit bezoek was zeer verhelderend. Reden waarom ik Uw Hof heb verzocht (afgewezen voorzittersbeslissing) en hierbij opnieuw verzoek eveneens in het kader van een descente de situatie ter plaatse te gaan bekijken. Voor een goede beoordeling van de vragen artt. 348 en 350 Sv is van belang te weten hoe de feitelijke situatie is. Er zijn foto’s gevoegd aan het dossier, maar deze zijn onvoldoende verhelderend. Vandaar het verzoek om een schouw ex artt. 318/309 jo. 340 Sv.
Cliënten hebben mij ter plaatse precies kunnen uitleggen hoe de landerijen en de sloot lopen en welk deel eigendom is van wie. Door het kadaster waren ten tijde van mijn bezoek stokken in de sloot geplaatst om aan te duiden hoe de kadastrale verdeling loopt.”
2.3
Het verzoek dat de verdediging heeft gedaan, is een verzoek tot het houden van een schouw als bedoeld in artikel 318 in samenhang met artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep en ook de uitspraak van het hof houden niet een beslissing in op dit verzoek. Het cassatiemiddel is daarom terecht voorgesteld.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het tweede en het derde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 10-263971-20 en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren M. Kuijer en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 oktober 2023.