Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
26 september 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1996, had beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarin hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd. De Hoge Raad diende te beoordelen of de bewezenverklaring van het hof voldoende gemotiveerd was, met name of de verdachte 'wist of redelijkerwijs moest weten' dat zijn rijbevoegdheid was ontzegd. Het hof had vastgesteld dat de verdachte op 16 november 2017 een snorfiets bestuurde terwijl hem die bevoegdheid was ontzegd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof terecht had geoordeeld dat de verdachte op de hoogte was van de ontzegging, omdat er een schrijven in persoon aan hem was uitgereikt, zoals vereist door de wet. Dit leidde tot de conclusie dat de bewezenverklaring toereikend was gemotiveerd.
Daarnaast werd er een tweede cassatiemiddel behandeld dat betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden, maar dat er geen verdere rechtsgevolgen aan verbonden hoefden te worden, gezien de opgelegde gevangenisstraf van twee weken. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het hof in stand blijft.