ECLI:NL:HR:2023:1293
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van erfgenamen tegen Staatssecretaris van Financiën inzake naheffingsaanslagen loonheffingen
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [A] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De erfgenamen hebben beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 september 2022, waarin het hoger beroep van de belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant werd behandeld. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de loonheffingen die aan de erflater zijn opgelegd over de tijdvakken van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 en van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbenden over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het is niet nodig om de redenen voor dit oordeel verder te motiveren, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, wat betekent dat de uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2023 door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.