Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
19 september 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft mishandeling, meermalen gepleegd, en de vraag of de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. De verdachte, geboren in 1986, heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat L.E.G. van der Hut cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De benadeelde partijen, vertegenwoordigd door advocaat E.W. Bosch, hebben een verweerschrift ingediend. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Het derde cassatiemiddel, dat stelt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, is echter gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, en dat de redelijke termijn is overschreden. Gezien de opgelegde gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan dit oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en is het arrest uitgesproken ter openbare terechtzitting.