ECLI:NL:HR:2023:1262

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
20/03979
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over redelijke termijn en schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft mishandeling, meermalen gepleegd, en de vraag of de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. De verdachte, geboren in 1986, heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat L.E.G. van der Hut cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De benadeelde partijen, vertegenwoordigd door advocaat E.W. Bosch, hebben een verweerschrift ingediend. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel is niet gemotiveerd, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Het derde cassatiemiddel, dat stelt dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden, is echter gegrond bevonden. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, en dat de redelijke termijn is overschreden. Gezien de opgelegde gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan dit oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en is het arrest uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03979
Datum19 september 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 24 november 2020, nummer 22-005328-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [verdachte] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft L.E.G. van der Hut, advocaat te ‘s–Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Namens de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft E.W. Bosch, advocaat te Maasdijk, een verweerschrift ingediend.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 79 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
19 september 2023.