Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
7 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure ingesteld door het openbaar ministerie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een belastingadviseur, die zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door onjuiste aangiften inkomstenbelasting voor zijn cliënten op te maken. Het hof had eerder geoordeeld dat de inkomsten die de betrokkene uit deze handelingen had genoten, niet als wederrechtelijk verkregen voordeel konden worden aangemerkt. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de cliënten van de betrokkene hem betaalden ongeacht of de aangiften juist of onjuist waren opgemaakt. De Hoge Raad heeft het oordeel van het hof bevestigd en geoordeeld dat er geen onjuiste rechtsopvatting is toegepast met betrekking tot het begrip 'wederrechtelijk verkregen voordeel' zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad concludeert dat de betrokkene geen financieel voordeel heeft genoten uit zijn strafbare feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij zijn handelwijze gebruikte om meer klanten aan te trekken en zodoende meer inkomsten te genereren. Het cassatiemiddel van het openbaar ministerie faalt, en de Hoge Raad verwerpt het beroep.