ECLI:NL:HR:2023:1160
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en fiscale neutraliteit
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die was opgelegd aan de fiscale eenheid [X2] C.S. te [Z]. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 november 2020, waarin het Hof de eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag had bevestigd. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 maart 2018 tot en met 31 maart 2018, en daarnaast waren er beschikkingen op verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting aan de orde.
De belanghebbende, vertegenwoordigd door W.J.G.M. Hundscheid, voerde aan dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. De Advocaat-Generaal C.M. Ettema had eerder geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende echter verworpen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2023:1124) dat op dezelfde dag werd uitgesproken.
De Hoge Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de interpretatie van de fiscale neutraliteit in relatie tot het verschil in omzetbelastingtarief tussen geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, waarbij het wettelijk onderscheid naar al dan niet verkregen handelsvergunning op basis van de Geneesmiddelenwet centraal staat.