ECLI:NL:HR:2023:1160

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
20/04306
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en fiscale neutraliteit

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die was opgelegd aan de fiscale eenheid [X2] C.S. te [Z]. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 november 2020, waarin het Hof de eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag had bevestigd. De naheffingsaanslag betrof het tijdvak van 1 maart 2018 tot en met 31 maart 2018, en daarnaast waren er beschikkingen op verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting aan de orde.

De belanghebbende, vertegenwoordigd door W.J.G.M. Hundscheid, voerde aan dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in. De Advocaat-Generaal C.M. Ettema had eerder geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende echter verworpen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2023:1124) dat op dezelfde dag werd uitgesproken.

De Hoge Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken en is van belang voor de interpretatie van de fiscale neutraliteit in relatie tot het verschil in omzetbelastingtarief tussen geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, waarbij het wettelijk onderscheid naar al dan niet verkregen handelsvergunning op basis van de Geneesmiddelenwet centraal staat.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/04306
Datum8 september 2023
ARREST
in de zaak van
de fiscale eenheid [X2] C.S. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 19 november 2020, nrs. BK-20/00513 tot en met BK-20/00515, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 19/3438 tot en met SGR 19/3440) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 maart 2018 tot en met 31 maart 2018 en ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen op verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door W.J.G.M. Hundscheid, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.M. Ettema heeft op 30 juni 2022 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie. [1]
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 20/04304, ECLI:NL:HR:2023:1124.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, M.W.C. Feteris, M.A. Fierstra en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2023.