In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een beschikking van de kantonrechter in een erfrechtelijke kwestie. De zonen van de erflaatster hebben verzet aangetekend tegen de uitdelingslijst die door de vereffenaar is gepresenteerd. De erflaatster is in 2016 overleden en had in 2007 een testament opgemaakt waarin zij haar dochter als enig erfgenaam aanstelde en haar zonen legaten toekende. De zonen betwisten de waardering van de onroerende zaken in de nalatenschap, omdat zij van mening zijn dat de peildatum voor de waardering niet correct is vastgesteld. De kantonrechter heeft het verzet van de zonen ongegrond verklaard, waarbij hij oordeelde dat de waarde van de nalatenschap moet worden bepaald op het moment van overlijden van de erflaatster, conform artikel 4:6 BW. De zonen hebben cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad heeft het beroep verworpen. De Hoge Raad oordeelt dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de legaten van de zonen moeten worden gewaardeerd op basis van de waarde van de onroerende zaken op het moment van overlijden van de erflaatster. De Hoge Raad bevestigt dat de goede en kwade kansen van waardestijging en waardedaling voor rekening van de erfgenaam komen, en niet voor de legatarissen. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 25 augustus 2023.