In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Veldhuisen, tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 10 juni 2022. Het beroep in cassatie was geregistreerd onder nummer 22/02957. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het geen gronden van het beroep bevatte. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende op 16 september 2022 in de gelegenheid gesteld om dit verzuim binnen zes weken te herstellen, met een deadline die eindigde op 28 oktober 2022. Echter, op 29 oktober 2022 ontving de Hoge Raad een brief van belanghebbende, die na de gestelde termijn was ingediend. Hierdoor heeft de Hoge Raad deze brief buiten beschouwing gelaten. Gelet op het voorgaande heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 6:6 Awb. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.