ECLI:NL:HR:2023:110
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, vertegenwoordigd door J.L.M. Reijnen, tegen het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Den Haag. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 mei 2022, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Den Haag werd behandeld. De zaak betreft de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken voor het jaar 2019 met betrekking tot een onroerende zaak aan [a-straat 1] te [Z].
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie onderzocht. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 29 september 2022 gewezen op de verplichting tot betaling van griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor deze betaling. Ondanks dat de brief volgens Track&Trace was afgehaald, is het griffierecht niet tijdig voldaan. Op 9 november 2022 heeft de griffier belanghebbende in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet tijdig was betaald. De argumenten die belanghebbende op 2 december 2022 aanvoerde, werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om te concluderen dat belanghebbende niet in verzuim was.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en waarnemend griffier S. Joosten.