ECLI:NL:HR:2023:1084
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep van [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake teruggaaf van omzetbelasting
In deze zaak heeft [X] B.V. (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 20 juli 2021, nr. 20/00624. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 18/5303) die betrekking had op een verzoek van belanghebbende om teruggaaf van omzetbelasting. De belanghebbende werd vertegenwoordigd door P.I.M. Cramer, terwijl de Staatssecretaris van Financiën, die als verweerder optrad, werd vertegenwoordigd door [P].
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. Het was niet nodig voor de Hoge Raad om te motiveren waarom dit oordeel werd gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereiste dat er antwoorden werden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2023 door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.