Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
4 juli 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1996, was betrokken bij een strafzaak waarin hij werd beschuldigd van medeplegen van moord in Curaçao, zoals vastgelegd in artikel 2:262 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat S.F.W. van 't Hullenaar. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de opgelegde straf.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De klachten konden echter niet leiden tot vernietiging van de uitspraak, omdat de Hoge Raad niet verplicht was om te motiveren waarom hij tot dit oordeel kwam. Bij de beoordeling van de klachten was het niet nodig om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Een van de cassatiemiddelen betrof de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelde dat deze termijn was overschreden, omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden. Dit leidde tot de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraf van zestien jaren moest worden verminderd. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en deze verminderd tot vijftien jaren en negen maanden.