In de aanvraag wordt gesteld dat sprake is van een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. Daartoe wordt aangevoerd dat het ernstige vermoeden bestaat dat het hof de aanvrager had vrijgesproken als het bekend zou zijn geweest met:
(i) de bij de aanvraag gevoegde brief van de aanvrager aan de Belastingdienst Randmeren waarop als datum is vermeld 29 maart 2012, die onder meer inhoudt:
“Op 17 januari 2012, heb ik mij bij u gemeld over misstanden die ik in mijn administratie ben tegengekomen. Het betreft hier met name facturen die ik tegen ben gekomen die er niet in horen.
Ik weet niet wat de grondslag ervan is en krijg bij de administrateur [betrokkene 3] er geen duidelijkheid over.
(...)
Het botert al langer tijd niet tussen mij en mijn broertje, en mijn vermoeden wordt mijns inziens werkelijkheid. Dat er willens en wetens is geknoeid met mijn boekhouding.
Ik wil u bij deze mededelen dat ik daarom ook geen goed gevoel heb bij mijn inkomstenbelasting aangiftes over de afgelopen jaren, en wil u mededelen dat ik niet kan instaan over de juistheid van de belastingaangiftes die zijn gedaan en zijn ingestuurd over de laatste 8 jaar. Ik weet dat ik er zelf voor verantwoordelijk ben voor deze aangiftes, maar mogelijk moeten er correcties komen, dit kan twee kanten op gaan zowel positief als negatief.”
(ii) de bij de aanvraag gevoegde verklaring van [betrokkene 3] van 11 maart 2021;
(iii) de bij de aanvraag gevoegde verklaring van [betrokkene 3] van 15 februari 2023, die onder meer inhoudt:
“Mij werd de vraag gesteld, hoe het administratiekantoor werd aangestuurd in [plaats] . Daar kan ik heel duidelijk in zijn, [betrokkene 1] was onze feitelijke baas, [betrokkene 1] gaf de opdrachten. [betrokkene 1] was elke dag minimaal een aantal uren aanwezig. Er gebeurde niets zonder zijn uitdrukkelijke instemming. [aavrager] zagen we hooguit 1 keer per maand maar er waren ook maanden dat we hem niet zagen als hij op Bonaire of anderszins in het buitenland was.
Ook werd de vraag gesteld waarom ik het kruisje niet heb gezet bij de vraag heeft u inkomsten uit het Buitenland ontvangen op het inkomstenformulier van [aavrager] over het belastingjaar 2007 (aangifte 2009)
Ik heb geen opdracht gekregen (in elk geval niet van [aavrager] ) om deze vraag wel of niet in te vullen.
Ik heb dan ook niet bewust het kruisje niet gezet, ik heb het denk ik gewoon overgeslagen, of heb gedacht dat het niet ingevuld hoefde te worden omdat er geen inkomsten uit het buitenland c.q. Bonaire waren.
Ik heb in elk geval nooit aan [aavrager] gemeld dat ik deze vraag niet ingevuld heb.
[aavrager] treft mijns inziens op dit punt geen blaam, op de Aangifte Inkomstenbelasting die [aavrager] ter ondertekening kreeg is deze vraag niet zichtbaar.
Door het niet te melden heb ik mogelijk [aavrager] schade toegebracht, dit was zeker niet mijn bedoeling geweest.”
(iv) de bij de aanvraag gevoegde verklaring van [betrokkene 4] van februari 2023, die onder meer inhoudt:
“Hierbij wil ik het volgende verklaren als aanvulling op mijn eerder afgegeven verklaringen.
Mij werd de vraag gesteld, hoe het administratiekantoor werd aangestuurd in [plaats] . Ik werkte onder [betrokkene 3] hij was hoofd van de administratie. [betrokkene 1] was onze feitelijke baas, [betrokkene 1] gaf de opdrachten. [betrokkene 1] was altijd wel een aantal dagen in de week op kantoor.
[aavrager] zagen we bijna nooit, dus daar kan ik ook niks over verklaren.
(...)
Ik zou mij kunnen voorstellen dat [aavrager] te kort is gedaan omdat hij niet bij de administratie betrokken was en we hem bijna nooit zagen, en hij blindelings de mensen op het administratiekantoor vertrouwde.”
(v) de bij de aanvraag gevoegde verklaring van [betrokkene 2] van 6 januari 2022, die onder meer inhoudt:
“Hierbij wil ik terugkomen op een aantal punten die ik heb verklaard in het FIOD verhoor op 30-05-2013
(...)
Ik heb een aantal punten verklaard waar ik een aanvulling of een toelichting op wil geven.
Daarnaast wil ik een aantal punten toevoegen wat mij destijds niet is gevraagd en mogelijk waren de rechters tot een ander oordeel gekomen als ik dit had verklaard.
Ten eerste wil ik schrijven waarom nu met deze verklaring kom.
Dat heeft twee redenen ten eerste ik heb de uitspraak van het hof gelezen inzake de nieuwe verklaring van de [betrokkene 3] dat daar aan werd getwijfeld, en wij ook met hem te maken hebben gehad en ten tweede ik geen goed gevoel had over mijn getuigen verklaring gezien de uitspraak van de rechters.
Mijns inziens is [aavrager] (de Hoge Raad begrijpt: de aanvrager) onterecht veroordeeld, en daar wil ik niet aan meewerken, mede gezien ik hem jaren administratief en fiscaal heb geadviseerd.
A: Ik heb verklaard dat de achterligger bepaalt wat er gebeurt en dat als de achterligger zegt dat er verkocht of gekocht moet worden, verkocht of verkocht wordt.
De opzet was dat geen handelingen zouden worden verricht door de bestuurder(s) indien er geen overeenstemming was tussen de achterliggers. Het geen wat is vastgelegd in een managementovereenkomst.
Het is gebleken dat er een betaal transactie (verkoop van aandelen) heeft plaatsgevonden waar een van de achterliggers ( [aavrager] ) geen akkoord voor heeft gegeven, ik heb mij dit pas later gerealiseerd, en had dit moeten verklaren, ik was ervan uit gegaan dat de gebroeders dit gezamenlijk hadden afgesproken. Ik had dit besluit niet mogen nemen om de gelden over te laten maken naar een vennootschap waar alleen [betrokkene 1] aandeelhouder van was, te weten [I ] B.V.
B: Alsmede heb ik verklaard dat de achterligger kan beschikken over het inkomen het vermogen van de SPF..
Dit zou ook zo moeten zijn, maar in de praktijk ....
De volgende punten wil ik graag toevoegen, deze zijn mij tijdens het verhoor niet gesteld of gevraagd....
Geld zat in stenen ...
Geen dividend of andere betaling niet mogelijk ...
[betrokkene 1] en [betrokkene 6] gingen buiten [aavrager] om ...”
(vi) de bij de aanvraag gevoegde verklaring van [betrokkene 2] van 10 april 2022, die onder meer inhoudt:
“Ik leg deze verklaring af om twee redenen:
1. Ik heb de nieuwe verklaring van [betrokkene 3] gelezen;
2. Ik heb de uitspraak van het hof gelezen en kan mij niet vinden in de aldaar getrokken conclusies;
Ten eerste over de betaalopdracht inzake de overmaking van de gelden van de transactie met [betrokkene 7] naar [I ] B.V..
De eerste opdracht die is afgegeven en waarvan ik zeker weet dat deze door [aavrager] was goedgekeurd betrof de overmaking van deze gelden naar de rekening van [J] B.V.. (...)
Vervolgens is er een opdracht gekomen van, zoals blijkt uit het stuk dat mij tijdens het verhoor is laten zien, [betrokkene 1] en [betrokkene 6] . Zij hadden na overleg met [betrokkene 7] besloten dat het gelet op de kosten die er verbonden waren aan overmakingen tussen Nederland en de Antillen voordeliger zou zijn om het geld rechtstreeks naar een rekening in Nederland te laten overmaken. De [betrokkene 1] en [betrokkene 6] verzekerden mij dat zij dit besproken zouden hebben met [aavrager] . De gelden moesten overgemaakt worden naar een rekening van [I ] B.V., deze vennootschap had ook de leningen aan [J] verstrekt. Deze overboeking was door hen al afgesproken met de administrateur van [betrokkene 7] . Op dat moment wist ik niet dat [I ] B.V. alleen eigendom was van [betrokkene 1] . Ik ben er altijd van uit gegaan dat deze B.V. eigendom was van beide broers [aavrager] . (...) Ik heb achteraf gezien sterke twijfels, ook door latere gebeurtenissen, of [betrokkene 1] en [betrokkene 6] deze wijziging wel met [aavrager] hebben besproken, laat staan dat deze daar toestemming voor heeft gegeven.
(...)
Voor de goede orde deze verklaring leg ik geheel vrijwillig af, puur en alleen omdat ik de uitspraak van het Hof niet kan volgen. De personen die van de hoed en de rand hebben geweten zien zich geconfronteerd met een andere uitwerking van de straf dan degene die niet op de hoogte was. Dit is niet geheel conform mijn rechtsgevoel. Bijvoorbeeld, naar ik vernomen heb, is [betrokkene 6] in staat gesteld om de straf af te kopen.”
(vii) de bij de aanvraag gevoegde verklaring van [betrokkene 2] van 19 februari 2023, die onder meer inhoudt:
“De vennootschap [I ] B.V. is direct of indirect voor 100% eigendom van [betrokkene 1] .
(...)
In het jaar 2007 is vijftig procent van de aandelen van [B] B.V. en [C] B.V. verkocht aan [K] B.V. gevestigd te [plaats] voor een totaal van Usd 1.000.000. Dit bedrag is in twee tranches rechtstreeks overgemaakt aan [I ] B.V. :
12 februari 2007 €383.238,26
2 juli 2007 €370.560,56
In totaal €753.799.”
(viii) de bij de aanvraag gevoegde verklaring van [betrokkene 9] van 30 december 2021, die onder meer inhoudt:
“Rond die tijd werd mij ook opgedragen om bepaalde post niet na opening naar [betrokkene 3] te brengen, maar achter te houden en rechtstreeks aan [betrokkene 1] te geven. Deze post mocht absoluut “niet het kantoor in”. Dit betrof ook alle post van de ABN AMRO. Door bovengenoemde zaken kreeg ik het idee dat er wel eens informatie voor de broer van [betrokkene 1] , [aavrager] , achtergehouden kon worden.
(...)
Verder kan ik nog iets toevoegen met betrekking tot het project op Bonaire. Alle zaken met betrekking tot Bonaire verliepen via [I ] BV. Dit was een BV die alleen van [betrokkene 1] was.
(...)
Tevens bleek dat als [aavrager] op kantoor was en hem door ofwel mijzelf ofwel [betrokkene 3] zaken werden gevraagd met betrekking tot Bonaire, hij geen antwoord kon geven. Het leek alsof hij totaal geen weet had wat er speelde. In zijn geheel gingen wij op kantoor er destijds van uit dat de gebroeders [aavrager] altijd alles samen deden. Het was bekend dat [aavrager] niets op had met administratieve zaken en dan ook niet zo vaak op kantoor kwam. Het valt mij nu achteraf wel op dat [aavrager] van een aantal zaken niet op de hoogte was. Denk hierbij aan ABN AMRO en Bonaire. Ik kan mij indenken dat [aavrager] hierdoor ernstig benadeeld werd.”
(ix) de bij de aanvraag gevoegde verklaring van [betrokkene 9] van 16 februari 2023, die onder meer inhoudt:
“Ik werkte op Administratiekantoor [L] . (...)
(...)
De werkzaamheden op Administratiekantoor [L] werden geleid en vielen onder de verantwoordelijkheid van [betrokkene 1] . Deze bepaalde wat er moest gebeuren, dit gold ook voor de werkzaamheden van de andere werknemers op het kantoor. (...)
[aavrager] heb ik zelden of nooit op het kantoor van [L] gezien en hij heeft zich nooit met de werkzaamheden bemoeid. [betrokkene 1] daarentegen was elke dag op het kantoor van [L] aanwezig.”