ECLI:NL:HR:2023:1030

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
4 juli 2023
Zaaknummer
21/04046
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever en bewijsvoering in een mishandelingszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 september 2021. De zaak betreft een mishandeling waarbij de aangever aanvankelijk de identiteit van de verdachte niet aan de politie wilde prijsgeven. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken. De Hoge Raad heeft drie cassatiemiddelen beoordeeld die door de verdachte zijn ingediend. Het eerste middel betreft de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verklaring van de aangever betrouwbaar is, ondanks het onderliggende conflict dat mogelijk heeft geleid tot terughoudendheid bij het verklaren.

Het tweede cassatiemiddel betreft de motivering van het hof met betrekking tot de bewijsvoering. De Hoge Raad concludeert dat het hof toereikend heeft gemotiveerd waarom het de herkenning van de verdachte op camerabeelden betrouwbaar acht. Het hof heeft vastgesteld dat de camerabeelden voldoende scherp en gedetailleerd zijn om een betrouwbare herkenning mogelijk te maken.

Het derde cassatiemiddel betreft de vraag of het hof met de vereiste mate van nauwkeurigheid heeft aangegeven welke camerabeelden zijn gebruikt voor de herkenning van de verdachte. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet verplicht was om aan te geven welke beelden precies zijn gebruikt, zolang het maar duidelijk is dat de beelden die zijn bekeken, dezelfde zijn als die waarop de herkenning is gebaseerd. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt het oordeel van het hof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04046
Datum11 juli 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 september 2021, nummer 23-000014-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat de verklaring van de aangever betrouwbaar is.
2.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5 tot en met 7, 9 en 10.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de bewijsvoering.
3.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 13 tot en met 15.

4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof niet met de vereiste mate van nauwkeurigheid het bewijsmiddel heeft aangegeven waaraan het heeft ontleend dat de door het hof ter terechtzitting bekeken camerabeelden dezelfde beelden zijn als de camerabeelden waarop de herkenning berust van de verdachte door verbalisant [verbalisant] .
4.2
Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 19 en 20.

5.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 juli 2023.