Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
5.Beslissing
11 juli 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 september 2021. De zaak betreft een mishandeling waarbij de aangever aanvankelijk de identiteit van de verdachte niet aan de politie wilde prijsgeven. In eerste aanleg werd de verdachte vrijgesproken. De Hoge Raad heeft drie cassatiemiddelen beoordeeld die door de verdachte zijn ingediend. Het eerste middel betreft de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangever. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de verklaring van de aangever betrouwbaar is, ondanks het onderliggende conflict dat mogelijk heeft geleid tot terughoudendheid bij het verklaren.
Het tweede cassatiemiddel betreft de motivering van het hof met betrekking tot de bewijsvoering. De Hoge Raad concludeert dat het hof toereikend heeft gemotiveerd waarom het de herkenning van de verdachte op camerabeelden betrouwbaar acht. Het hof heeft vastgesteld dat de camerabeelden voldoende scherp en gedetailleerd zijn om een betrouwbare herkenning mogelijk te maken.
Het derde cassatiemiddel betreft de vraag of het hof met de vereiste mate van nauwkeurigheid heeft aangegeven welke camerabeelden zijn gebruikt voor de herkenning van de verdachte. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet verplicht was om aan te geven welke beelden precies zijn gebruikt, zolang het maar duidelijk is dat de beelden die zijn bekeken, dezelfde zijn als die waarop de herkenning is gebaseerd. Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep en bevestigt het oordeel van het hof.