ECLI:NL:HR:2022:96
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch over motorrijtuigenbelasting
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2020. Dit hoger beroep volgde op eerdere uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het ging om door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan motorrijtuigenbelasting over de periode van 31 oktober 2017 tot en met 27 november 2017, en over de tijdvakken in de periode van 28 november 2017 tot en met 27 mei 2018. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend tegen de klachten van belanghebbende.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen noodzaak gezien om te motiveren waarom de klachten ongegrond zijn, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, op 28 januari 2022.