ECLI:NL:HR:2022:955

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
19/02754
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en cassatie met betrekking tot witwassen en valse arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1940, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van witwassen van geldbedragen, pand en auto, en voor het gebruik maken van en voorhanden hebben van een valse arbeidsovereenkomst. De zaak kwam in cassatie naar aanleiding van een beroep van de verdachte, die werd bijgestaan door advocaat G. Spong. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, en stelde voor deze te verminderen.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof de redelijke termijn in hoger beroep had overschreden, en dat deze overschrijding niet volledig aan de verdediging kon worden toegeschreven. De eerste zitting in hoger beroep vond pas meer dan twee jaar na het instellen van het hoger beroep plaats. Ook in de cassatiefase waren er overschrijdingen van de inzend- en uitspraaktermijnen. De Hoge Raad besloot de zaak zelf af te doen en verminderde de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden met twee maanden, tot dertien maanden. De overige cassatiemiddelen werden verworpen, omdat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof.

Dit arrest benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de verantwoordelijkheden van zowel de verdediging als de rechterlijke macht in het proces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02754
Datum28 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 mei 2019, nummer 20-000026-16, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
Namens de verdachte heeft J.C. Reisinger, advocaat te Amsterdam, daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt in de eerste plaats dat het hof het beroep op strafmatiging wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep heeft afgewezen op gronden die deze afwijzing niet kunnen dragen. In de tweede plaats klaagt het dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
2.2
Het cassatiemiddel slaagt. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 74 tot en met 76 en 78.
2.3
Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep.
2.4
Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM in de fase van het hoger beroep en in cassatie is overschreden en dat dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vijftien maanden. De Hoge Raad zal zelf de zaak afdoen.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze dertien maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 juni 2022.