ECLI:NL:HR:2022:940
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch over belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft [X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende) beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2020, nr. 19/00547. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 17/7115) betreffende een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.