ECLI:NL:HR:2022:936
Hoge Raad
- Artikel 81 RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 juni 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2020. De zaak betreft een geschil over een door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, waarbij een aantal middelen zijn voorgesteld. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend, waarna belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, en is openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.