Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
21 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 24 maart 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1969, was betrokken bij een bedrijf dat gedurende een langere periode handelde in strijd met de eisen die aan afvalverwerkingsbedrijven worden gesteld, zoals vastgelegd in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van valsheid in geschrift met betrekking tot begeleidingsbrieven die door de rechtspersoon waren opgesteld.
De Hoge Raad heeft verschillende cassatiemiddelen beoordeeld, waaronder een beroep op de nietigheid van de dagvaarding, verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, en een beroep op afwezigheid van alle schuld. Ook werd er gediscussieerd over de deskundigheid van de NFI-medewerker en de vraag of de monsterpotjes die in de zaak aanwezig waren, geanalyseerd moesten worden. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. Dit oordeel werd gegeven zonder verdere motivering, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht.
Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verdachte. De opgelegde straf, die bestond uit een gevangenisstraf van 11 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, werd als voldoende gemotiveerd beschouwd. Deze uitspraak heeft ook samenhang met andere zaken die op dezelfde datum zijn behandeld.