Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
21 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die was veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep, in strijd met artikel 3 van de Opiumwet. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit beroep niet-ontvankelijk is. De advocaat van de verdachte, S. Ben Tarraf, had een bijzondere volmacht tot het instellen van cassatie binnen de beroepstermijn naar de strafgriffie van de Hoge Raad gestuurd. Echter, deze volmacht was niet verzonden naar de juiste griffie, namelijk die van het gerecht dat de beslissing had gegeven, zoals vereist volgens artikel 449.1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De Hoge Raad oordeelt dat van een advocaat verwacht mag worden dat hij de juiste procedure volgt bij het instellen van een rechtsmiddel. Hierdoor is de verdachte niet binnen de wettelijke termijn in cassatie gegaan, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. De Hoge Raad heeft de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bevestigd, dat eerder op 28 augustus 2020 had geoordeeld in deze strafzaak. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan in samenhang met een andere zaak, nummer 20/02822 P.