Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
21 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 juli 2020. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat N. van Schaik. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, specifiek gerelateerd aan opbrengsten uit hennepteelt, en de toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Een van de cassatiemiddelen betrof de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit cassatiemiddel gegrond is, maar dat dit niet leidt tot cassatie. De zaak wordt teruggewezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarbij de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak kan worden gecompenseerd.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en is het arrest uitgesproken ter openbare terechtzitting.