Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
21 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 17 maart 2021. De zaak betreft een verdachte die is aangeklaagd voor verkrachting (artikel 242 Sr) en bedreiging (artikel 285.1 Sr). De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, S.T. van Berge Henegouwen, cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De benadeelde partij, vertegenwoordigd door advocaat F.W. Oehlen, heeft eveneens cassatiemiddelen ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De belangrijkste punten van geschil betroffen het ondervragingsrecht van de aangeefster, de afwijzing van het verzoek om haar als getuige te horen vanwege haar gezondheid, en de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot schadevergoeding. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Dit oordeel is gegeven zonder verdere motivering, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vastgelegd in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft het beroep van de verdachte verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.