Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
5 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 september 2020. De verdachte was in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeeld voor bedreiging van twee aangeefsters. De verdediging had in hoger beroep verzocht om deze aangeefsters als getuigen te horen, maar het hof had dit verzoek afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen niet begrijpelijk was, vooral omdat de rechtbank en het hof de bewezenverklaring hadden gebaseerd op de door de verdachte betwiste verklaringen van de aangeefsters, zonder dat de verdediging hen had kunnen ondervragen. Dit was in strijd met het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.
De zaak betreft een beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat Th.J. Kelder. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het hof. De Hoge Raad concludeerde dat de procedure niet voldeed aan de vereisten van een eerlijk proces, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak en de terugverwijzing van de zaak. Dit arrest benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de noodzaak om getuigen te horen wanneer dit essentieel is voor de verdediging.