ECLI:NL:HR:2022:899

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
20/02836
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag inzake bedreiging en het recht op een eerlijk proces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 september 2020. De verdachte was in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeeld voor bedreiging van twee aangeefsters. De verdediging had in hoger beroep verzocht om deze aangeefsters als getuigen te horen, maar het hof had dit verzoek afgewezen. De Hoge Raad oordeelde dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van de getuigen niet begrijpelijk was, vooral omdat de rechtbank en het hof de bewezenverklaring hadden gebaseerd op de door de verdachte betwiste verklaringen van de aangeefsters, zonder dat de verdediging hen had kunnen ondervragen. Dit was in strijd met het recht op een eerlijk proces zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag voor een nieuwe behandeling.

De zaak betreft een beroep in cassatie ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat Th.J. Kelder. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het hof. De Hoge Raad concludeerde dat de procedure niet voldeed aan de vereisten van een eerlijk proces, wat leidde tot de vernietiging van de uitspraak en de terugverwijzing van de zaak. Dit arrest benadrukt het belang van het recht op een eerlijk proces en de noodzaak om getuigen te horen wanneer dit essentieel is voor de verdediging.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/02836
Datum5 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 2 september 2020, nummer 22-005534-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] als getuigen, althans het gebruik van de eerder door deze getuigen afgelegde verklaringen voor het bewijs, niet verenigbaar is met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
2.2
De verdachte is in eerste aanleg en in hoger beroep veroordeeld voor - kort gezegd - bedreiging van [aangeefster 1] en [aangeefster 2]. De bewezenverklaring steunt in beide instanties op onder meer de door [aangeefster 1] en [aangeefster 2] gedane aangiften. De procesgang in deze zaak, de stukken, de bewezenverklaring en de bewijsvoering zijn, voor zover voor de beoordeling van het cassatiemiddel van belang, weergegeven in de conclusie van de advocaatgeneraal onder 11 tot en met 13. De procesgang houdt - kort samengevat - in dat de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep het verzoek heeft gedaan om [aangeefster 1] en [aangeefster 2] als getuigen te horen. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt daarover onder meer het volgende in:
“Mijn cliënt ontkent de tenlastegelegde gedragingen. Hij zegt dat hij wel beledigend is geweest, maar niet bedreigend. Hij erkent de aangevers te hebben gesproken en sms-berichten te hebben verstuurd. Hij ontkent de voicemail te hebben ingesproken. De verklaringen van de aangevers worden niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Buiten de aangifte van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] zijn er geen andere wettige bewijsmiddelen die de verweten uitlatingen ondersteunen. Dit deel betwist cliënt. Ik verzoek cliënt vrij te spreken van de eerste twee gedachtestreepjes.
(...)
Primair verzoek ik uw hof om vrijspraak. (...) Tevens zou ik [aangeefster 1] en [aangeefster 2] willen bevragen en willen controleren of zij bij hun aangifte blijven.”
2.3
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] als getuigen afgewezen. Het hof heeft deze afwijzing als volgt gemotiveerd:
“Voorts heeft de raadsman bij pleidooi het voorwaardelijk verzoek gedaan tot het horen van aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2]. Het hof is van oordeel dat het enkele betwisten van de aangiftes door de verdachte onvoldoende is voor de noodzaak tot het horen van de aangeefsters, temeer nu hun verklaringen steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De verzoeken worden derhalve afgewezen.”
2.4
De afwijzing door het hof van het verzoek tot het horen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] als getuigen, waaraan door de verdediging onder meer ten grondslag is gelegd dat de eerder afgelegde verklaringen van die getuigen een belastende strekking hebben, is niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank en het hof de bewezenverklaring hebben aangenomen mede op grond van die door de verdachte betwiste verklaringen van [aangeefster 1] en [aangeefster 2] zonder dat de verdediging deze getuigen heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576).
2.5
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste en het derde cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juli 2022.