Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
3.Beslissing
21 juni 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beklagprocedure naar aanleiding van de verbeurdverklaring van geldbedragen van € 3.415, die onder de partner van de klaagster in beslag zijn genomen. De klaagster, geboren in 1992, heeft een klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag, die op 18 mei 2021 de verbeurdverklaring had uitgesproken. De rechtbank oordeelde dat het niet hoogst onwaarschijnlijk was dat de strafrechter de in beslag genomen geldbedragen later zou verbeurdverklaren, omdat er vragen waren over de eigendom en herkomst van het geld, en omdat de klaagster zelf verdachte was in een strafzaak die verband hield met haar partner, die was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet en witwassen.
De Hoge Raad heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen. De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de betreffende geldbedragen al onherroepelijk door de politierechter waren verbeurdverklaard. De Hoge Raad benadrukte dat het in de beklagprocedure gaat om de beoordeling of de klaagster als belanghebbende kan worden aangemerkt en of er grond bestaat voor herroeping van de verbeurdverklaring. De ongegrondverklaring van het beklag was volgens de Hoge Raad ontoereikend gemotiveerd, wat leidde tot de vernietiging van de beschikking en de terugverwijzing naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling van de zaak.