Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
1 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 17 september 2020. De verdachte, geboren in 1999, had beroep in cassatie ingesteld tegen de veroordeling voor opzetheling. De advocaat T. Arkesteijn heeft namens de verdachte cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot nietigverklaring van de betekening van de oproeping van de verdachte in hoger beroep.
De Hoge Raad heeft het eerste cassatiemiddel beoordeeld en vastgesteld dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat een rechtsgeldige betekening van de oproeping in hoger beroep heeft plaatsgevonden. De redenen voor deze conclusie zijn uiteengezet in de conclusie van de advocaat-generaal. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de oproeping niet rechtsgeldig is betekend, omdat op de akte van uitreiking niet was aangekruist dat de oproeping aan een medewerker van het Openbaar Ministerie was uitgereikt en er geen bewijs was dat een afschrift van de oproeping naar het BRP-adres van de verdachte was verzonden.
Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd en de betekening van de oproeping in hoger beroep nietig verklaard. Dit arrest benadrukt het belang van correcte betekening in het strafproces en de gevolgen van een onjuiste procedurele afhandeling.