In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat J. den Hoed, cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag. De verweerders, vertegenwoordigd door advocaat J.H. van Gelderen, hebben een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De zaak betreft de vraag of een bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt wanneer hij een koopovereenkomst aangaat, terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap de verplichtingen uit de koopovereenkomst niet kan nakomen. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep van eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op € 7.086,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 10 juni 2022.