ECLI:NL:HR:2022:857

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
21/01280
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid bij koopovereenkomst en persoonlijke verwijtbaarheid van de bestuurder

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat J. den Hoed, cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag. De verweerders, vertegenwoordigd door advocaat J.H. van Gelderen, hebben een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De zaak betreft de vraag of een bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt wanneer hij een koopovereenkomst aangaat, terwijl hij weet of redelijkerwijs behoort te begrijpen dat de vennootschap de verplichtingen uit de koopovereenkomst niet kan nakomen. De Hoge Raad heeft in zijn beslissing het beroep van eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders zijn begroot op € 7.086,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 10 juni 2022.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/01280
Datum10 juni 2022
ARREST
In de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser],
advocaat: J. den Hoed,
tegen
1. BRICKS & CONCRETE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. CAI B.V.,
gevestigd te Leiden,
3. [verweerder 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: [verweerders],
advocaat: J.H. van Gelderen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de vonnissen in de zaak C/09/553490 / HA ZA 18-585 van de rechtbank Den Haag van 18 juli 2018 en 14 november 2018;
het arrest in de zaak 200.257.310/01 van het gerechtshof Den Haag van 22 december 2020.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 7.086,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren F.J.P. Lock, als voorzitter, G.C. Makkink en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
10 juni 2022.