ECLI:NL:HR:2022:848

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
7 juni 2022
Zaaknummer
21/04848
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid cassatieberoep van opgeëiste persoon in uitleveringszaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juni 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van een opgeëiste persoon met de Turkse nationaliteit. De opgeëiste persoon was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 26 jaar, 18 maanden en 25 dagen voor plundering, vrijheidsberoving, deelname aan een criminele organisatie en het voorhanden hebben van vuurwapens en kogels. De zaak betreft een uitleveringsverzoek van de Republiek Turkije, dat op 1 november 2021 door de rechtbank Limburg werd behandeld.

De advocaat van de opgeëiste persoon, D. Gürses, heeft op 12 november 2021 een cassatieschriftuur ingediend bij de Hoge Raad. Echter, de raadsman had op 1 december 2021 een bijzondere volmacht afgegeven aan een griffiemedewerker van de rechtbank om een beroep in cassatie in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank van 1 november 2021. De Hoge Raad oordeelt dat het indienen van de cassatieschriftuur bij de Hoge Raad niet kan worden aangemerkt als het instellen van beroep in cassatie, omdat dit niet een bij de wet voorziene wijze is. Hierdoor moet worden aangenomen dat het beroep in cassatie pas op 1 december 2021 is ingesteld.

Gelet op artikel 432.1.b van het Wetboek van Strafvordering in samenhang met artikel 31.7 van de Uitleveringswet, is de opgeëiste persoon niet-ontvankelijk in zijn beroep. De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk, zoals geconcludeerd door de advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, met S.P.J. Lugtenburg als waarnemend griffier.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/04848 U
Datum7 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg van 1 november 2021, nummer 03/702013-21, op een verzoek van de Republiek Turkije tot uitlevering
van
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
hierna: de opgeëiste persoon.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze hebben D. Gürses en J.M. Langenberg, beiden advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de opgeëiste persoon in het beroep in cassatie.
De raadsman D. Gürses heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad kan het cassatieberoep van de opgeëiste persoon niet in behandeling nemen. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6 tot en met 8 en 12.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 juni 2022.